emigreren
Nederlands
Woordafbreking
- emi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitwijken naar ander land’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse émigrer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
emigreren |
emigreerde |
geëmigreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
emigreren [2]
- ergatief naar het buitenland verhuizen
- In de jaren vijftig zijn er veel Nederlanders naar Engelstalige landen geëmigreerd.
Vertalingen
1. naar het buitenland verhuizen
Gangbaarheid
- Het woord emigreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'emigreren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.