immigreren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse immigrer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
immigreren
immigreerde
geïmmigreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

immigreren

  1. ergatief een land binnenkomen om zich er metterwoon te vestigen
    • Er waren in die tijd vrij veel mensen geïmmigreerd. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord immigreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.