dunken
Nederlands
Uitspraak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dunken |
docht (dunkte) |
gedocht (gedunkt) |
zwak -cht
zwak -t |
volledig |
Woordafbreking
- dun·ken
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘als mening hebben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- (causatief) van denken. [2]
|
|
Werkwoord
[A] dunken
- onpersoonlijk koppelwerkwoord voorkomen (het oordeel zijn van), als mening hebben
- Dat is, me dunkt, een hele klus.
Afgeleide begrippen
- [1] goeddunken, bedunken
Verwante begrippen
- [1] dunk
Gangbaarheid
- Het woord dunken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dunken' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dunken |
dunkte |
gedunkt |
zwak -t | volledig |
[B] dunken
- (sport) (basketball) hoog springen om de bal in de basket te leggen
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Engelse dunk, benaming voor een score of schot bij het basketball
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.