dunk
Nederlands
Woordafbreking
- dunk
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘basketbal: sprong waarbij de bal van bovenaf in het net wordt geworpen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dunk | dunks |
verkleinwoord | - | - |
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- geen hoge dunk hebben van
- geen goede mening over iets hebben.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dunken |
dunk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dunken
- Ik dunk.
- gebiedende wijs van dunken
- Dunk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dunken
- Dunk je?
Gangbaarheid
- Het woord dunk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dunk' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.