drukker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • druk·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iem. die boeken drukt’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
  • Naamwoord van handeling van drukken met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord drukker drukkers
verkleinwoord drukkertje drukkertjes

Zelfstandig naamwoord

drukker m

  1. (beroep) een persoon die afdrukken maakt
    • De drukker had ons een proefdruk gestuurd. 
  1. een mechanisme om een jas te sluiten, drukknoop
    • De drukker was beschadigd en daardoor kon de jas niet meer dicht. 
  1. iemand die zich aan zijn plicht probeert te onttrekken
Hyponiemen
  • bedrukker
  • bijbeldrukker
  • boekdrukker
  • degeldrukker
  • diepdrukker
  • hofdrukker
  • papierdrukker
  • plaatdrukker
  • pulsdrukker
  • pulsdrukkers
  • regeldrukker
  • rotatiedrukker
  • rouleaudrukker
Afgeleide begrippen
  • drukkersambacht
  • drukkersbaas
  • drukkersbedrijf
  • drukkersfirma
  • drukkersgezel
  • drukkersinkt
  • drukkersvak
  • drukkerswereld
  • drukkerswerk
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

drukker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van druk

Gangbaarheid

  • Het woord drukker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.