printer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  printer    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈprɪntər/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈprɪntər/
Woordafbreking
  • prin·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘drukapparaat’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1]
  • van het Engels, Naamwoord van handeling van printen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord printer printers
verkleinwoord printertje printertjes

Zelfstandig naamwoord

printer m

  1. (informatica) toestel om gegevens af te drukken onder andere op papier
    • De printer was aangesloten op de computer en kon gebruikt worden. 
  1. randapparatuur van een printer (1)
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
  • printerkabel, printerpoort
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord printer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.