druif
Nederlands
Woordafbreking
- druif
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrucht van de wijnstok’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | druif | druiven |
verkleinwoord | druifje | druifjes |
Zelfstandig naamwoord
druif v/m
- (fruit) vrucht van de druivelaar Vitis vinifera
(wijnstok) - (pejoratief) benaming voor een suf persoon
- Tsjonge wat ben jij een druif zeg!
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Uitdrukkingen en gezegden
- de druiven zijn zuur
van iets dat men niet kan krijgen, zeggen dat men het ook niet wil hebben
- de druiven hangen te hoog
van iets dat men niet kan krijgen, zeggen dat men het ook niet wil hebben
Vertalingen
1. vrucht van de druivelaar (wijnstok)
|
|
Gangbaarheid
- Het woord druif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'druif' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Papiamento
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.