diftong
Nederlands
Woordafbreking
- dif·tong
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tweeklank’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
- Afkomstig van het Oudgriekse δίφθογγος (met het voorvoegsel di-)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diftong | diftongen |
verkleinwoord | diftongetje | diftongetjes |
Zelfstandig naamwoord
diftong v/m
- (taalkunde) een foneem dat uit twee klinkers bestaat die binnen één lettergreep in elkaar overgaan
- Het overgaan van een monoftong in een diftong wordt diftongering genoemd.
Vertalingen
1. een foneem dat uit twee klinkers bestaat die binnen één lettergreep in elkaar overgaan
Gangbaarheid
- Het woord diftong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diftong' herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.