despoot
Nederlands
Woordafbreking
- des·poot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘alleenheerser’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | despoot | despoten |
verkleinwoord | despootje | despootjes |
Zelfstandig naamwoord
despoot m
- Hoe kun je democratisch besturen als je voorstellen en ideeën alleen door een despoot zouden kunnen worden uitgevoerd?[3]
- heerszuchtig persoon of instituut
- Niemand weet wie de ‘financiële markt’ is, maar één ding is zeker. Het is de hoofdrolspeler, de boeman van de eurocrisis. Als een onzichtbare despoot regeert de markt per rentedecreet, stuurt hele regeringen weg, dwingt tot belastingverhogingen, loonmatigingen en bezuinigingen. De dag na de Spaanse verkiezingen is er maar één oordeel dat echt telt, de markt. Die hield zijn duim naar beneden. Onverbiddelijk.[4]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord despoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'despoot' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "despoot" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- etymologiebank.nl
- NRC Bas Heijne 11 juni 2016
- NRC Rosanne Hertzberger 23 november 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.