dealer
Nederlands
Woordafbreking
- dea·ler
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘handelaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1931 [1]
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘handelaar in drugs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dealer | dealers |
verkleinwoord | dealertje | dealertjes |
Zelfstandig naamwoord
dealer m
- een verkoper (meestal) van één merk auto's
- een drugshandelaar
- een beurshandelaar: een dealer is een member van de beurs die uitsluitend voor eigen rekening en risico mag handelen.
- een croupier: iemand die de kaarten verdeelt in een casino
- een handelaar
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- dealerbedrijf, dealercampagne, dealerkanaal, dealerlijst, dealernaam, dealernet, dealernetwerk, dealerorganisatie, dealerschap, dealerwerkplaats
Vertalingen
1. Verkoper
2. Drugshandelaar
Gangbaarheid
- Het woord dealer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dealer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Werkwoord
dealer
- «Une petite augmentation, ça se deale.»
- Een kleine opslag, daar kun je over onderhandelen. [1]
- «Une petite augmentation, ça se deale.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.