dan
Nederlands
Woordafbreking
- dan
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘een meestergraad bij Japanse sporten’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
|
|
Bijwoord
dan
- een tijdstip in de toekomst
- Het is morgen de twaalfde. Hij zei dat hij dan zou komen.
- daarna, vervolgens
- Eerst gaat hij ontbijten, dan gaat hij de krant lezen.
- een woord zonder duidelijke betekenis
- Heeft dan niemand zijn huiswerk gemaakt?
Bijwoord
anders dan
- behalve
- De nieuwe president van Suriname Desi Bouterse is niet welkom in Nederland, anders dan om zijn gevangenisstraf uit te zitten.
Bijwoord
dan ook
- in het geheel, ieder.
- Welk deel dan ook we nemen, de uitkomst is altijd hetzelfde.
- Geen kind dan ook zou daar mee geconfronteerd moeten worden.
Voegwoord
dan
- na een vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord of van een bijwoord
- Hij is groter dan ik. Ik ben even groot als zijn jongere broer.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- dan wel, dansluiting, danwel
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. na een vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord of van een bijwoord.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dan | dans |
verkleinwoord | dannetje | dannetjes |
Gangbaarheid
- Het woord dan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dan' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /ðɑn/ ~ /ðæn/ (Etsbergs)
Persoonlijk voornaamwoord
dan m
- met hen twee.
- «Ich gaon dan - Wiel èn Baer - oet.»
- Ik ga met hen twee, Wiel en Baer, uit.
- «Ich gaon dan - Wiel èn Baer - oet.»
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.