tweedaags
Nederlands
Woordafbreking
- twee·daags
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van twee tw en dag zn met het achtervoegsel -s
stellend | |
---|---|
onverbogen | tweedaags |
verbogen | tweedaagse |
partitief | tweedaags |
Bijvoeglijk naamwoord
tweedaags [1]
- van iets dat het 2 dagen duurt
- De Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un is bereid om met de VS aan tafel te gaan zitten en over het verminderen van kernwapens te praten. Kim heeft dit tegen gezanten van de Zuid-Koreaanse president Moon Jae-in gezegd. De gezanten zijn dinsdag na een tweedaags bezoek aan Noord-Korea in Seoul teruggekeerd, meldde persbureau Yonhap.[2]
- De honger van Kjeld Nuis is nog niet gestild. De schaatskoning van Pyeongchang 2018, met olympisch goud op de 1000 meter en 1500 meter, wil nu ook de wereldtitel op de sprintvierkamp. Nog geen week na de olympische sluitingsceremonie in Zuid-Korea begint hij vol vertrouwen aan het tweedaagse toernooi in Changchun in China, met zowel op zaterdag als zondag een 500 meter en een 1000 meter.[3]
Gangbaarheid
- Het woord tweedaags staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tweedaags' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 6 maart 2018
- de Telegraaf 02 mrt. 2018
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.