coup
Nederlands
Woordafbreking
- coup
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘staatsgreep’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coup | coups |
verkleinwoord | coupje | coupjes |
Zelfstandig naamwoord
coup m
- (politiek) een illegale (poging tot) afzetting van een regering en de vervanging ervan door een nieuw bewind
- De coup schokte de wereld, maar liep op een mislukking uit.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coupen |
coup
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coupen
- Ik coup.
- gebiedende wijs van coupen
- Coup!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coupen
- Coup je?
Gangbaarheid
- Het woord coup staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'coup' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
coup
- «A military coup made an end to his administration.»
- Een militaire staatsgreep maakte een eind aan zijn regering.
- «A military coup made an end to his administration.»
Frans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.