commune

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·mu·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leefgemeenschap’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse commune of Latijnse comunis (gemeenschappelijk) (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord commune communes
verkleinwoord communetje communetjes

Zelfstandig naamwoord

commune v [3]

  1. woongemeenschap en leefgemeenschap
    • in de zestiger jaren werd menige commune opgericht 
  1. groep mensen die gezamenlijk de productiemiddelen bezitten en als eenheid bestuurd worden
    • de kibboets was een vorm van een commune 
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord commune

  1. verbogen vorm van de stellende trap van commuun

Gangbaarheid

  • Het woord commune staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  commune     la commune     communes     les communes  

Zelfstandig naamwoord

commune v

  1. gemeente
  2. gemeenschap, commune
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.