kibboets
collectieve gemeenschap en (landbouw)nederzetting van pioniers in Israël
Nederlands
Woordafbreking
- kib·boets
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Modern hebreeuws, in de betekenis van ‘Israëlische kolonie’ voor het eerst aangetroffen in 1958 [1]
- van Hebreeuws קִבּוּץ (kiboets)[2][3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kibboets | kibboetsen |
verkleinwoord | kibboetsje | kibboetsjes |
Zelfstandig naamwoord
kibboets m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (sociologie) collectieve gemeenschap en (landbouw)nederzetting van pioniers in Israël, die particulier bezit en hiërarchie hadden afgeschaft en zich wijdden aan landbouw en later ook kleine industrie
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kibboets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kibboets' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kibboets" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- kibboets op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.