trafiek
Nederlands
Woordafbreking
- tra·fiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans: trafique
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trafiek | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
trafiek v
- (verkeer) het transport van goederen, data, of personen
- De netwerktrafiek neemt altijd maar toe.
- een pre-industrieel veredelingsbedrijf, waar plantaardige of minerale grondstoffen, vaak van exotische herkomst, werden geraffineerd en/of gemengd (tot een melange)
Gangbaarheid
- Het woord trafiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trafiek' herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.