camper
Nederlands
Woordafbreking
- cam·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kampeerwagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | camper | campers |
verkleinwoord | campertje | campertjes |
Zelfstandig naamwoord
camper m
- Het gezin reisde met de camper naar Frankrijk.
- Het is een horrorscène: tandarts Edwin Smith gaat alle tanden trekken van de pas 17-jarige Larry Hammons. Het gebeurt in een tot tandartspraktijk omgebouwde camper op een verlaten parkeerplaats in de Amerikaanse staat Kentucky. Voordat Larry de camper binnenstapt, in de documentaire That Sugar Film, praat de jongen met de Australische filmmaker Damon Gameau. Larry vertelt hoe hij zijn hele jeugd dagelijks liters Mountain Dew dronk, een frisdrank met veel suiker.[2]
Gangbaarheid
- Het woord camper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'camper' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
- Geluid: camper (Amerikaanse uitspraak) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
camper | campers |
Zelfstandig naamwoord
camper
- kampeerder
- camper, zwerfauto, kampeerauto
- (spel) iemand die in een videospel (van het genre first-person shooter) op één plek blijft
Afgeleide begrippen
- happy camper
Frans
- IPA: /kɑ̃.pe/
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
camper |
campais |
campé |
eerste groep | volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.