kamperen
Nederlands
Woordafbreking
- kam·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tijdelijk in tenten verblijven’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
- afgeleid van het Franse camper met het achtervoegsel -eren [2]
- (sommigen denken dat dit woord afkomstig is van creperen)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kamperen |
kampeerde |
gekampeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
kamperen
- inergatief een vorm van openluchtrecreatie
- Zij hadden bij een boer in de wei gekampeerd.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- kampeerauto, kampeerboerderij, kampeerbus, kampeercarnet, kampeerder, kampeerkaart, kampeerplaats, kampeertent, kampeerterrein, kampeertoerisme, kampeerwagen
Vertalingen
1. een vorm van openluchtrecreatie
Gangbaarheid
- Het woord kamperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kamperen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.