cabine
Nederlands
![](../I/m/Cabine_Fenatran_Lado.jpg)
cabine van een vrachtwagen
Woordafbreking
- ca·bi·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hokje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1895 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cabine | cabines |
verkleinwoord | cabinetje cabientje |
cabinetjes cabientjes |
Zelfstandig naamwoord
cabine v
- bestuurdershokje van een vracht- of bestelauto
- De trucker had van zijn cabine een heel persoonlijke woonkamer gemaakt.
- ruimte voor passagiers in een vliegtuig
- De stewardessen werken in de cabine terwijl de piloten werken in de cockpit.
- de ruimte waarin zich de filmprojector van een bioscoop bevindt
- kleedhokje
- We kleedden ons om in de cabine voordat we gingen zwemmen.
- hokje waarin een tolk werkzaam is
Hyponiemen
- drukcabine, stuurcabine
Afgeleide begrippen
- cabinebaan, cabinepersoneel
Verwante begrippen
- berghut, blokhut, boomhut, hutbagage, hutbewoner, hutjongen, hutkoffer, plaggenhut, sneeuwhut, stuurhut, weerhut
Gangbaarheid
- Het woord cabine staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cabine' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.