cockpit

Nederlands

cockpig van een vliegtuig
Uitspraak
Woordafbreking
  • cock·pit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stuurhut in vliegtuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cockpit cockpits
verkleinwoord cockpitje cockpitjes

Zelfstandig naamwoord

cockpit m

  1. ruimte voor de bestuurder in vliegtuig, boot of raceauto
    • Het gebeurt niet vaak, maar komt soms toch voor: een vliegtuig verdwijnt spoorloos van de radar. Contact met de cockpit leggen lukt niet meer. Al gauw wordt voor het ergste gevreesd. Wanneer er een flink aantal uren zonder radiocontact verstrijkt is het duidelijk: het vliegtuig is neergestort.[2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord cockpit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.