burgerlijk
Nederlands
Woordafbreking
- bur·ger·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | burgerlijk | burgerlijker | burgerlijkst |
verbogen | burgerlijke | burgerlijkere | burgerlijkste |
partitief | burgerlijks | burgerlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
burgerlijk [1]
- tot de burgers behorend, tot de middenstand behorend
- Hij was van burgerlijke afkomst.
- horend bij de staatsburger of in een geregelde maatschappij, bekrompen en saai niet avontuurlijk
- Heb alsjeblieft een beetje burgerlijke beleefdheid!
- niet militair
- Na een langdurig militair bewind kreeg het land eindelijk weer een burgerlijk bestuur.
- niet kerkelijk
- Naast het kerkelijk huwelijk bestaat het enige door de wet erkende burgerlijk huwelijk.
Verwante begrippen
Antoniemen
- onburgerlijk
Hyponiemen
Vertalingen
1. tot de burgers behorend, tot de middenstand behorend
Gangbaarheid
- Het woord burgerlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'burgerlijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.