buikvin
Nederlands
![](../I/m/Toskur.jpg)
1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Woordafbreking
- buik·vin
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buik en vin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikvin | buikvinnen |
verkleinwoord | buikvinnetje | buikvinnetjes |
Zelfstandig naamwoord
buikvin v / m
- (zoötomie) een vin die verbonden is met spieren en de bekkengordel en daardoor minder bewegelijk dan de borstvinnen.
- De meeste vissen hebben twee buikvinnen.
Gangbaarheid
- Het woord buikvin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buikvin' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.