bruid

Nederlands

Hollands bruidje
Uitspraak
  • Geluid:  bruid    (hulp, bestand)
  • IPA: /brœy̯t/
Woordafbreking
  • bruid
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in ondertrouw opgenomen vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Vergelijk het Oudsaksische brud (jonge vrouw). Verwant met het Nederlandse bruien (slaan), verwant met bruden (tot vrouw nemen, gemeenschap hebben).
enkelvoud meervoud
naamwoord bruid bruiden
verkleinwoord bruidje bruidjes

Zelfstandig naamwoord

bruid v

  1. een vrouw die in het huwelijk treedt
    • - Ze was een stralende bruid op die prachtige dag. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bruid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Papiamento

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Nederlandse bruid.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  bruid     bruidnan  

Zelfstandig naamwoord

bruid

  1. bruid
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: brùit.
Antoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.