bruid
Nederlands
Woordafbreking
- bruid
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘in ondertrouw opgenomen vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Vergelijk het Oudsaksische brud (jonge vrouw). Verwant met het Nederlandse bruien (slaan), verwant met bruden (tot vrouw nemen, gemeenschap hebben).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bruid | bruiden |
verkleinwoord | bruidje | bruidjes |
Zelfstandig naamwoord
bruid v
- een vrouw die in het huwelijk treedt
- - Ze was een stralende bruid op die prachtige dag.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- importbruid, oorlogsbruid, postorderbruid
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een vrouw die in het huwelijk treedt
Gangbaarheid
- Het woord bruid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bruid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Papiamento
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.