bolwerk
Nederlands
![](../I/m/Bolwerk-rondeel.svg.png)
[1] bolwerk
Woordafbreking
- bol·werk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bastion’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van bol en werk [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bolwerk | bolwerken |
verkleinwoord | bolwerkje | bolwerkjes |
Zelfstandig naamwoord
bolwerk o
- uitstekend gedeelte van een bastion of vesting
- versterking, hetgeen ter versteviging dient
- (figuurlijk), (pejoratief) plaats waar een organisatie of groep sterk staat
- Dat is een bolwerk van fascisten.
- → verwijst naar een plaats waar fascisten verzamelen of waar zij talrijk zijn
- Dat is een bolwerk van fascisten.
Hyponiemen
- krakersbolwerk, machtsbolwerk, maffiabolwerk, mannenbolwerk, verdedigingsbolwerk, voetbalbolwerk
Afgeleide begrippen
- bolwerking, bolwerksgracht, bolwerkshoek, bolwerksoor, bolwerkstoren
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bolwerken |
bolwerk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolwerken
- Ik bolwerk.
- gebiedende wijs van bolwerken
- Bolwerk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolwerken
- Bolwerk je?
Gangbaarheid
- Het woord bolwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bolwerk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.