bastion
Nederlands
![](../I/m/Bastions.svg.png)
op de tekening zijn 1-2 bastions
Woordafbreking
- bas·ti·on
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bolwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1602 [1]
- Uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bastion | bastions |
verkleinwoord | bastionnetje | bastionnetjes |
Zelfstandig naamwoord
bastion o [3]
- (militair) (bouwkunde) uitstekend deel van een vestingswal
- (figuurlijk) plaats waar iemand of een organisatie heel sterk is
- PVV-leider Wilders gaat donderdagavond naar PVV-bastion Rucphen om raadsleden te werven. Lokale politici maken zich geen zorgen.[4]
- Met de overwinning is het Iraakse leger een stap verder richting het oude stadscentrum, het laatste bastion van Islamitische Staat in Mosul.[5]
Gangbaarheid
- Het woord bastion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bastion' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bastion" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- bastion op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Enzo van Steenbergen 12 april 2017
- NRC Kim Deen 6 maart 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.