boerderij

Een boerderij.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boer·de·rij
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boerenbedrijf’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
  • Naamwoord van handeling van boeren met het achtervoegsel -erij [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord boerderij boerderijen
verkleinwoord boerderijtje boerderijtjes

Zelfstandig naamwoord

boerderij v

  1. (landbouw) een woning met bedrijfsruimte van een boer
    • Hij wilde er op een boerderij een plattelandsbestaan opbouwen, maar had geen rekening gehouden met de primitieve omstandigheden en mores in deze uithoek van het land.[3] 
  1. (landbouw) een onderneming van een boer
    • James Small begrijpt het wel. Zijn boerderij, die hij samen met zijn vader en oom runt, strekt zich uit tot aan de Cheddar Gorge, de grotten waarin de gelijknamige kaas oorspronkelijk werd gerijpt. Ruim 222 hectare hebben de Smalls, en ze huren nog eens 243 hectare. Ze houden schapen, koeien, varkens en sinds een paar jaar kun je op Warren Farm ook in houten huisjes luxe ‘kamperen’.[4] 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • boerderijcamping, boerderijtype, boerderijwinkel
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boerderij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.