benutten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·nut·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gebruiken’ voor het eerst aangetroffen in 1801 [1]
  • afgeleid van nutten met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benutten
benutte
benut
zwak -t volledig

Werkwoord

benutten

  1. overgankelijk nuttig gebruikmaken van iets
    • Dit wordt benut om erger te voorkomen. 
    • Hij heeft genoeg kansen gehad, maar die heeft hij niet benut. Je mag hem dus niet kansarm noemen. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • onderbenutten
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
benutten

benutten

  1. meervoud verleden tijd van benutten
    • Wij benutten. 
    • Jullie benutten. 
    • Zij benutten. 

Gangbaarheid

  • Het woord benutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.