bengel
Nederlands
Woordafbreking
- ben·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bengel | bengels |
verkleinwoord | bengeltje | bengeltjes |
Hyponiemen
- straatbengel
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bengelen |
bengel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bengelen
- Ik bengel.
- gebiedende wijs van bengelen
- Bengel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bengelen
- Bengel je?
Gangbaarheid
- Het woord bengel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bengel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.