vlegel
![](../I/m/Dorsvlegel.jpg)
Een dorsvlegel.
Nederlands
Woordafbreking
- vle·gel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lange stok, dorsvlegel’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- Afkomstig uit het Latijn: flagellum> (W)-Germaans *flegil.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlegel | vlegels |
verkleinwoord | vlegeltje | vlegeltjes |
Zelfstandig naamwoord
vlegel m
- een dorswerktuig
- een lompe vent
Gangbaarheid
- Het woord vlegel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vlegel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- M.J. Koenen - J. Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal (tevens Vreemde-woordentolk), Groningen, Wolters-Noordhoff, zesentwintigste druk 1969.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.