bengelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ben·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘heen en weer slingeren’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • afgeleid van bengel (knuppel) met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bengelen
bengelde
gebengeld
zwak -d volledig

Werkwoord

bengelen [3] [4]

  1. onovergankelijk heen en weer slingeren
Afgeleide begrippen
  • bengelkruid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bengelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.