bekennen

bekennen tijdens de biecht

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bekennenbekennend
bekentenisbekend
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ken·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bespeuren, erkennen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afgeleid van kennen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekennen
bekende
bekend
zwak -d volledig

Werkwoord

bekennen

  1. overgankelijk iets laak- of strafbaars toegeven
    • Na een langdurig verhoor bekende hij de moord gepleegd te hebben. 
    • Zij bekende haar zonden tijdens de biecht. 
  1. niet te ~ zijn: ontbreken, niet te vinden zijn
    • We dachten hem daar aan te zullen treffen, maar hij was in geen velden of wegen te bekennen. 
  1. (Bijbel) (seksualiteit) seksuele omgang hebben met
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bekennen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.