begeleiden
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
begeleiden | begeleidend |
begeleiding | begeleid |
begeleider |
Uitspraak
- Geluid: begeleiden (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /bə.χə.ˈlɛɪ̯.də(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /bə.ɣə.ˈlɛː.də(n)/
- (Limburg): /bə.ɣə.ˈlɛɪ̯.də(n)/
Woordafbreking
- be·ge·lei·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begeleiden |
begeleidde |
begeleid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
begeleiden
- overgankelijk iemand op zijn weg vergezellen
- Vader en moeder begeleidden Ivo samen toen hij voor het eerst naar zwemles ging.
- overgankelijk (muziek) een partij spelen die de harmonische aanvulling is van een solopartij
- De leraar begeleidt zijn leerlingen naar het examen.
Vertalingen
1. vergezellen
Gangbaarheid
- Het woord begeleiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'begeleiden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.