beest
![](../I/m/Beast_and_Princesses.jpg)
de prinsesjes en het beest [2]
Nederlands
Woordafbreking
- beest
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1253 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beest | beesten |
verkleinwoord | beestje | beestjes |
Zelfstandig naamwoord
beest o
- In het verotte vlees krioelde het van de beestjes.
- benaming voor een mens, meestal een man, als men wild en dierlijk gedrag wil aangeven, positief en negatief gebruikt; wat een beest
- De dronken man gedroeg zich als een wild beest.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord beest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beest' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.