beamen
Nederlands
Woordafbreking
- be·amen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘instemmen met’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
- Afgeleid van amen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beamen /bəʔ'amə(n)/ |
beaamde /bəʔ'amdə/ |
beaamd /bəʔ'amt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beamen
- overgankelijk bevestigen dat men het eens is met iets, instemmen met
- Hij beaamde de berichten daarover.
Vertalingen
1. bevestigen dat men het eens is met iets
Gangbaarheid
- Het woord beamen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beamen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.