armband
Nederlands
![](../I/m/WLANL_-_jankie_-_Armband_gedragen_door_een_dorpshoofd_(Noord_Sumatra%2C_Indonesi%C3%AB)%2C_begin_20ste_eeuw.jpg)
Armband
Woordafbreking
- arm·band
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van arm en band
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | armband | armbanden |
verkleinwoord | armbandje | armbandjes |
Zelfstandig naamwoord
armband m
- een sierraad of merkteken dat om de pols of arm gedragen wordt
- Zij had een prachtig gouden armbandje om haar rechterpols.
- In het ziekenhuis draagt iedere patiënt een armbandje met zijn naam erop.
Hyponiemen
- bedelarmband, slavenarmband, weekarmband
Afgeleide begrippen
- armbanduurwerk
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord armband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'armband' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.