amandel

[1] Een amandel.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aman·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘steenvrucht met eetbare pit’ voor het eerst aangetroffen in 1251 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amandel amandelen, amandels
verkleinwoord amandeltje amandeltjes

Zelfstandig naamwoord

amandel v/m

  1. (plantkunde) (fruit) Amygdalus dulcis een vrucht van de amandelboom
  2. (biologie) een orgaan in de keel dat deel uitmaakt van het afweersysteem
    • Bij veel kinderen worden de amandelen  geknipt.
  1. (plantkunde) Amygdalus dulcis boom die amandelen voortbrengt
  2. de pit van de amandelvrucht die eetbaar is
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden

Amandelen knippen.

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord amandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord amandel amandels

Zelfstandig naamwoord

amandel

  1. (fruit) amandel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.