alruin
Mandragora autumnalis
Nederlands
Woordafbreking
- al·ruin
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘mandragora’ voor het eerst aangetroffen in 1226 [1]
- samenstelling van al en ruin [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alruin | alruinen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
alruin v / m [3]
- (plantkunde) Mandragora officinarum
Zuid-Europese verdovende en bedwelmende overblijvende plant uit de nachtschadefamilie Solanaceae
Alruin bevat de giftige alkaloïden atropine en scopolamine. De plant werd vroeger als narcoticum en pijnstiller, en deels ook als hallucinogeen middel gebruikt, onder meer in heksenzalf. - wortel van deze plant, alruinwortel.
Afgeleide begrippen
- alruinwortel
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord alruin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alruin' herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.