aggregaat

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·gre·gaat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘samenstel van werktuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
  • afgeleid van aggregeren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aggregaat aggregaten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

aggregaat o

  1. (scheikunde) vereniging van niet-scheikundig verbonden stoffen tot een geheel
  2. (geologie) poreus geheel van samengekitte deeltjes
  3. (bouwkunde) toeslagstof bij de betonbereiding
  4. (techniek) samenstel van bijeenhorende werktuigen, vooral een motor en een generator voor de opwekking van elektriciteit
  5. (onderwijs) universitaire studierichting die voorbereidt op de graad van geaggregeerde voor het secundair of hoger onderwijs buiten de universiteit
  6. (onderwijs) academische onderwijsbevoegdheid voor het secundair en hoger onderwijs buiten de universiteit
  7. (sociologie) een aantal mensen die zich toevallig op dezelfde plaats bevinden, maar die zichzelf niet als groep zien
  8. (medisch) weefsel, gevormd door het samenklonteren van bijvoorbeeld witte bloedcellen
Verwante begrippen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord aggregaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.