annuleren
Nederlands
Woordafbreking
- an·nu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vernietigen’ voor het eerst aangetroffen in 1344 [1]
- Van het Franse annuler, van het Latijnse 'ad nullus' met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
annuleren |
annuleerde |
geannuleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
annuleren
- overgankelijk iets afgelasten
- U kunt deze overdracht niet meer annuleren.
Vertalingen
1. iets afgelasten
Gangbaarheid
- Het woord annuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'annuleren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.