afvoer
Nederlands
Woordafbreking
- af·voer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvoer | afvoeren |
verkleinwoord | afvoertje | afvoertjes |
Zelfstandig naamwoord
afvoer m [2]
- vervoer naar elders
- De afvoer van goederen was belemmerd door de opgebroken weg.
- (techniek) leiding waardoor vloeistof, gas of stroom afgevoerd wordt
- De afvoer van de wasbak was verstopt.
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afvoeren |
afvoer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvoeren
- ... dat ik afvoer.
vervoeging van |
---|
afvaren |
afvoer
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvaren
- ... dat ik afvoer.
- ... dat jij afvoer.
- ... dat hij, zij, het afvoer.
- ... dat ik afvoer.
Gangbaarheid
- Het woord afvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afvoer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.