affronteerde
Nederlands
Woordafbreking
- af·fron·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
affronteren |
affronteerde
- enkelvoud verleden tijd van affronteren
- Ik affronteerde.
- Jij affronteerde.
- Hij, zij, het affronteerde.
- Ik affronteerde.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.