affect
Nederlands
Woordafbreking
- af·fect
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gemoedsaandoening’ voor het eerst aangetroffen in 1557 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | affect | affecten |
verkleinwoord | affectje | affectjes |
Zelfstandig naamwoord
affect o
- (psychologie) aandoening van het gemoed, gemoedsaandoening; plotselinge, hevige emotie of gemoedstoestand
- gevoelswaarde, connotatie
- (psychologie) patroon van waarneembaar gedrag waarmee een subjectief gevoel (of emotie) tot uitdrukking wordt gebracht
Gangbaarheid
- Het woord affect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'affect' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: affect (VK) (hulp, bestand)
- IPA: /əˈfɛkt/
- SAMPA: /@"fEkt/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Middelfranse affecter.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to affect |
he/she/it | affects |
verleden tijd | affected |
voltooid deelwoord |
affected |
onvoltooid deelwoord |
affecting |
gebiedende wijs | affect |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.