accumuleren
Nederlands
Woordafbreking
- ac·cu·mu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhopen’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
- Van het Engelse accumulate of het Franse accumuler, van het Latijnse 'accumulare' met het achtervoegsel -eren [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accumuleren |
accumuleerde |
geaccumuleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
accumuleren
- overgankelijk opstapelen, verzamelen, opeenhopen, ophopen.
- In deze periode accumuleerde de economie veel meer kapitaal dan daarvoor.
- ergatief zich ophopen
- Daar accumuleerde weer meer sneeuw en ijs in, waardoor het proces versterkt werd.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord accumuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'accumuleren' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.