Aminosäure

Duits
Uitspraak
  • IPA: /aˈminozɔɪ̯ʀə/
Woordafbreking
  • Ami·no·säu·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van Säure met het voorvoegsel amino-.

Zelfstandig naamwoord

Aminosäure v

  1. (biochemie), (medisch) aminozuur
  1. «Es gibt essentielle, semiessentielle und nicht-essentielle Aminosäuren.»
    Er zijn essentiële, middelmatig essentiële en niet-essentiële aminozuren.
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief die Aminosäuredie Aminosäuren
genitief der Aminosäureder Aminosäuren
datief der Aminosäureden Aminosäuren
accusatief die Aminosäuredie Aminosäuren
Synoniemen
  • Arminocarbonsäure, (verouderd) Amidosäure
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • α-Aminosäure, β-Aminosäure, γ-Aminosäure, aliphathische Aminosäure, aromatische Aminosäure, basische Aminosäure, D-Aminosäure, L-Aminosäure, L-α-Aminosäure, kanonische Aminosäure, nicht-kanonische Aminosäure, polare Aminosäure, proteinogene Aminosäure, nicht-proteinogene Aminosäure; Alanin, Arginin, Asparagin, Asparaginsäure, Cystein, Glutamin, Glutaminsäure, Glycin, Histidin, Isoleucin, Leucin, Lysin, Methionin, Phenylalanin, Prolin, Serin, Threonin, Tryptophan, Tyrosin, Valin
Afgeleide begrippen
  • Aminosäurediabetes, Aminosäureindex, Aminosäurekette, Aminosäurenabbau, Aminosäurerest, Aminosäuresequenz, Aminosäurestoffwechsel, Carbaminsäure, Standardaminosäure
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.