Vergissing van Troelstra

De Vergissing van Troelstra was een vergeefse oproep tot een socialistische revolutie in Nederland in november 1918. De naam is ontleend aan de essentiële rol die Pieter Jelles Troelstra tijdens de poging tot revolutie speelde. De poging duurde bijna een week, van 9 november tot 14 november, die destijds De Roode Week werd genoemd.[2]

Pieter Jelles Troelstra op een foto uit 1912 (en niet uit 1918)[1]

De oproep tot revolutie was het gevolg van de economische malaise na de Eerste Wereldoorlog en verscheidene andere revoluties die speelden, zoals de Duitse Novemberrevolutie en de Russische Revolutie en vond een aanleiding in de recente muiterij in het legerkamp De Harskamp. Die gebeurtenissen vormden de inspiratiebron, en de overtuiging dat ook in Nederland radicale maatschappelijke veranderingen konden worden verwezenlijkt.

Destijds hadden de verschillende stromingen binnen de socialistische beweging zich nog niet sterk geprofileerd. De vraag of moest worden gestreefd naar een "gewelddadige omverwerping" van de kapitalistische maatschappij of naar een geleidelijke overgang "langs vreedzame en parlementaire weg", zou leiden tot een scherpe scheiding der geesten tussen enerzijds de communisten en revolutionaire socialisten en anderzijds de sociaaldemocraten.

Troelstra meende dat de socialistische revolutie ook in Nederland kon plaatsvinden, daar er veel onrust in de politiek bestond. Hierin vergiste hij zich. Weliswaar was er commotie rondom de persoon van generaal Snijders, maar dit had niet het karakter van een constitutionele crisis. Door een gebrek aan organisatie en doordat er al vrij snel een tegenbeweging ontstond die wel goed georganiseerd was, liep de poging tot revolutie met een sisser af.

Voorgeschiedenis

Financiële situatie

Ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog heerste in Nederland een economische malaise. Dit kwam door de economische terugval in de omringende landen, zoals Duitsland, Engeland en België. Nederland werd daarin meegetrokken. Zo wilden de geallieerden geen voedseltransporten naar Nederland doorlaten, omdat zij bang waren dat Nederland dit zou doorsluizen naar Duitsland. Ook maakten de Duitse duikboten en zeemijnen vooral in het tweede deel van de oorlog veel slachtoffers onder de koopvaardijschepen. De Nederlandse regering probeerde de schaarste zo eerlijk mogelijk te verdelen door rantsoenering en een distributiesysteem met bonkaarten, maar zij slaagde er niet in de zwarte handel de kop in te drukken. De prijzen van levensmiddelen stegen hierdoor enorm. In de grote steden werd honger geleden. Er hadden zich verscheidene hongerrellen voorgedaan, zoals het Aardappeloproer, die met ingrijpen van het leger onderdrukt werden.

Ondanks de mobilisatie van vijfhonderdduizend mannen heerste tevens grote werkloosheid. Tot overmaat van ramp heerste de Spaanse griep die duizenden slachtoffers eiste, wat mede leidde tot een stijging van het sterftecijfer van 12,3 per 1000 inwoners in 1913 tot 17,1 in 1918.

In het leger was er een grote onvrede door het jarenlange nietsdoen, de strenge verlofregeling en de almaar slechter wordende voedselsituatie.

De verschillen tussen rijk en arm werden groter: de allerarmsten werden armer door de stijgende prijzen van levensmiddelen, en de allerrijksten werden rijker door de winst die zij in de Eerste Wereldoorlog hadden behaald. De armen bekeken de rijken met een mengeling van woede en afgunst over de manier waarop velen van hen hun rijkdom hadden weten te verkrijgen. Uit die tijd stamt de term 'oweeër', wat een scheldwoord was voor iemand die oorlogswinst had behaald.

Politieke situatie

In Nederland regeerde vanaf 1913 het kabinet-Cort van der Linden. Dit kabinet bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kondigden de partijen een 'godsvrede' af. De socialist Troelstra verklaarde in de Tweede Kamer dat de 'nationale gedachte de nationale geschillen' overheerste. Om de neutraliteit van Nederland te waarborgen werd voorzichtig, diplomatiek opgetreden. Zo was men voorzichtig om goederen te vervoeren met een strategisch belang, zoals bouwmaterialen. Ook werden er grote groepen Belgische vluchtelingen in Nederland opgenomen.

Elders in Europa vonden rond deze tijd revoluties plaats, zoals de geslaagde Russische Revolutie.

De poging tot revolutie

Het begin

Toen de situatie van het leger verslechterde doordat ook nog de verloven van de soldaten werden ingetrokken, sloeg op 25 oktober 1918 de vlam in de pan in de legerplaats de Harskamp. De soldaten boycotten de leiding uit protest tegen het intrekken van de verloven en de slechte voeding. Enkele barakken en een kantine werden in brand gestoken.

Deze vlam werd nog snel gedoofd, maar maakte diepe indruk op voornamelijk de sociaaldemocraten, aangezien er ondertussen op de Duitse vloot in de oorlogshaven van Kiel muiterij uitbrak, die zich snel door heel Duitsland verspreidde. In München en andere steden vormden zich, naar het voorbeeld van de Russische Revolutie van februari 1917, arbeiders- en soldatenraden die de macht van de keizerlijke overheid overnamen. Terwijl een deel van de Nederlandse bevolking de schrik om het hart sloeg door de gebeurtenissen in De Harskamp, zagen Troelstra en de leiders van de SDAP hierin een begin van een revolutionaire stemming in het gehele leger. Dit zou kunnen leiden tot een revolutie: het moment was aangebroken. Troelstra benadrukte op 28 oktober dat er veranderingen moesten plaatsvinden, die niet via de democratische weg gerealiseerd konden worden.

SDAP

De SDAP was opgericht als socialistische partij binnen een parlementair stelsel, als tegenhanger van de revolutionaire partijen. De SDAP had echter veel moeite met de keuze om mee te gaan regeren. Zo wilde zij, na veel intern geharrewar, in 1913 niet regeren met een coalitie van liberale partijen.

De resultaten van de verkiezingen van 1918, de eerste onder algemeen kiesrecht voor mannen, waren Troelstra zwaar tegengevallen. Hij realiseerde zich die zomer dat de partij nooit langs parlementaire weg aan de macht zou komen. Ook het resultaat van parlementaire interpellaties was bedroevend slecht. De SDAP vroeg zich daarom af wat zij nog voor politieke resultaten kon boeken in een parlementair stelsel.

Gedenkplaat van de oprichting van de SDAP

Om de interne problemen op te lossen was er een partijcongres gepland voor 22 en 23 november, de voorbespreking stond voor 28 oktober. Tijdens de voorbespreking was er veel discussie over wat de programmapunten moesten worden. Troelstra wilde dat de Europese situatie (voornamelijk in Duitsland) erkend werd en dat er een lichte voorkeur voor een revolutie moest worden uitgesproken. Troelstra kon niet alle aanwezigen overtuigen. Uiteindelijk werd besloten dat Troelstra een manifest zou maken, dat na goedkeuring van het partijbestuur zou worden gepubliceerd.

Op 2 november werd er verder vergaderd. Er was een groot conflict tussen Troelstra en partijvoorzitter Vliegen. Vliegen was tegen een revolutie en Troelstra voor. Vliegen merkte op dat Troelstra zowel een aanhanger van het revolutionarisme als het parlementarisme was. Dit was een trap tegen het zere been, aangezien de SDAP juist was opgericht als tegenhanger van de revolutionaire partijen. Er werd besloten de discussie voort te zetten op zondag 3 november.

Op 3 november zette de leiding van de SDAP een frontale aanval in op Troelstra. Men vond dat men inderdaad moest inspelen op een revolutionaire stemming, maar dat die er op dat moment nog niet was. Men ging verder in op de ideologie van de partij. Deze aanval had succes; de zin, "dat er ook in ons land een revolutionaire toestand was geschapen", werd geschrapt, men had het nu over de duurzame verheffing der arbeiders. Op maandag 4 november werd het manifest gepresenteerd:

Wij, vertegenwoordigers der moderne arbeidersbeweging van Nederland, hebben in de 25 jaren van ons werken de arbeidersklasse geleid tot verheffing van haar intellektueel en moreel peil, tot vergrooting van haar economische weerstandsvermogen, tot versterking van haar maatschappelijke betekeenis. Zij is geworden de sterkste faktor in het politiek leven van ons volk, een macht van organisatie in het bedrijfsleven, die tot groote dingen in staat is. Indien wij steeds, en met name in den oorlogstijd, dit ons toevertrouwde pand, zorgvuldig hebben bewaard voor ontijdige stappen, dan geschiedde dit niet uit zucht om het heersende stelsel te sparen. Het was integendeel onze wil, om op het oogenblik dat de strijdende arbeidersklasse gereed moet staan tot volbrenging van het groote werk, dat de historie van haar eischt, haar ongeschonden in den strijd te kunnen voeren. Want niet voor wanhopige uitbarstingen van het oogenblik, maar voor de duurzame verheffing der arbeiders, voor hunne bevrijding van kapitalistische uitbuiting en onderdrukking is deze macht door ons geschapen en ontwikkeld. Zoo hebben wij, ook bij elken strijd tot verbetering der arbeidsvoorwaarden, bij al ons werken voor de coöperatie, bij onze jarenlange worsteling voor algemeen kiesrecht en sociale hervorming, steeds voor oogen gehad: de vervanging van het stelsel en ondermijning van het kapitalisme, het optreden der arbeidende klasse als leidende faktor in Staat en Maatschappij. Daarom begroeten wij den tijd van thans als het oogenblik voor de gansche moderne arbeidersbeweging, om den revolutionairen toestand in Europa ernstig onder de oogen te zien en omtrent de vragen, waarvoor hij de strijdende arbeidersklasse plaatst haar houding te bepalen. Alleen op die wijze is het mogelijk, te zorgen, als hier de tijden rijp zijn, dat wij bewust en krachtig onze taak vervullen. Alleen zóó zullen wij sterk staan zoowel tegen alle pogingen van terrorisme en anarchie, als tegen het streven der heerschende klasse, om haar stelsel van uitbuiting en onderdrukking te handhaven.[3]

5 november

De SDAP had deze kwestie al in haar antwoord op de troonrede, in september, in de Tweede Kamer aan de orde willen stellen, maar een Kamermeerderheid had de fractie hiertoe niet de mogelijkheid gegeven. Via het recht van interpellatie dwong de SDAP alsnog een antwoord af. Deze interpellatie werd uitgesteld tot 5 november. Op 5 november was er al zoveel gebeurd dat de interpellatie een veel algemener karakter kreeg.

Troelstra moest van zijn partijgenoten een gematigder toon aanslaan, maar hier was niets van te merken. Troelstra vroeg, vanzelfsprekend, de aftreding van Generaal Snijders. Het kabinet wilde dit zelf ook en had hierbij dan ook niet de SDAP, maar de koningin tegen zich. De toon die Troelstra aansloeg was niet overeenkomstig met die van de partij:

Bedenkt [...] dat een Regeering, die haar leger ten prooi ziet vallen aan muiterij, getoond heeft haar functie niet meer te kunnen behouden, en dat de feiten uitwijzen, dat uw steun U gaat ontvallen [...] Staat gij wel stevig? Voelt gij niet langzamerhand, door de gebeurtenissen van den laatsten tijd, dat gij staat op een vulkaan? [...] Vergeet niet, wanneer het eenmaal zoover is, dat gij u niet meer staande kunt houden, dan zullen er andere krachten komen, die uw plaats innemen. Dan is de tijd van het burgerlijk regeeringsstelsel voorbij, dan zal de arbeidersklasse, de nieuw opgekomen macht, u verzoeken van die plaats te gaan [...] ik bedoel [...] de georganiseerde sociaaldemocratie en de moderne arbeidersbeweging. Zij zal ook revolutionair kunnen zijn [...] uw vrienden zijn wij niet, wij zijn uw tegenstanders, wij zijn als gij wilt uw meest verbitterde vijanden.[4]

9 november

De woorden van Troelstra waren in strijd met de toon die in het manifest de zondag daarvoor was aangeslagen. Ze hadden echter geen groot effect tot 9 november, toen het bericht kwam dat de Duitse keizer was afgetreden. De SDAP reageerde hier niet direct op. Zij meende dat zij met het manifest voldoende had gedaan en wilde wachten tot het congres. De werkgevers in Rotterdam gingen echter wel praten met de leiding van de arbeidersverenigingen van de havenarbeiders. Deze lieden spraken, na aandringen van de burgemeester zelf, ook met de burgemeester. Dit leverde enige verwarring op; veel mensen vonden het vreemd dat de burgemeester de kant van de revolutie koos. Veel werkgevers meenden ook dat een revolutie onontkoombaar was en dat daarom maar de Rotterdamse sociaaldemocraten de macht moesten pakken, in plaats van de Amsterdamse communisten. Een groepje Rotterdamse socialisten onder leiding van Arie de Zeeuw waren van mening dat de revolutie zo snel mogelijk moest beginnen. Men zou met een groepje naar het stadhuis gaan en hun eisen voorleggen aan de burgemeester. Wanneer deze zou weigeren, zou men dreigen met ingrijpen van de politie, die zou geheel op de hand van de socialisten zijn. Ook zou de anarchie, die mogelijk zou ontstaan, de schuld zijn van de burgemeester.

10 november

De volgende dag, zondag 10 november, kwamen de socialisten onder leiding van De Zeeuw weer bij elkaar. De Zeeuw vertelde zijn standpunt (men moest meedoen aan de revolutie) en gaf daarbij zijn argumenten:

Nemen wij het initiatief niet, dan nemen anderen het. Er zijn redenen om het spoedig te doen en het hier te doen; de stemming onder de arbeiders is er gunstig voor; morgen moeten wij het doen, anders houden wij de beweging niet in handen.[5]

Het was ook een probleem dat keizer Wilhelm II politiek asiel had aangevraagd in Nederland. Duitsland wilde zijn uitlevering. Troelstra wilde in ieder geval dat de keizer geen voorkeursbehandeling zou krijgen vanwege de vriendschapsrelaties tussen beide koningshuizen. Troelstra was op de hand van De Zeeuw, hoewel hij erg voorzichtig was. De andere belangrijke aanwezigen, onder andere Jan Schaper, Willem Vliegen en Jan Oudegeest, lieten zich niet meeslepen in de revolutionaire roes. Hierop werd besloten dat niet aan de Rotterdamse arbeiders werd gevraagd de volgende dag te protesteren. Wel zou het congres een week vervroegd worden. Tevens zou een program van eisen opgesteld worden. Oudegeest werd voorzitter van de commissie die de eisen ging formuleren. Men toog gelijk aan het werk, maar kon het niet eens worden. Daarop werd besloten het in de vroege ochtend van maandag 11 november nog eens te proberen.

11 november

Men kreeg de eisen op papier, de belangrijkste waren:

  • Afschaffing van de Eerste Kamer
  • Invoering van staatspensionering op 60-jarige leeftijd
  • Onmiddellijke demobilisatie
  • Onmiddellijke invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht
  • Onverwijlde invoering van de wettelijke achturendag
  • Snelle en afdoende voorziening in de woningnood
  • Socialisatie van alle bedrijven die daarvoor in aanmerking kwamen
  • Volledige werklozenzorg

Troelstra was erg te spreken over de lijst van eisen, omdat het toch een revolutionaire betekenis had. Verscheidene redenen zetten toch een domper op het enthousiasme. Zo schreef de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant dat de belangrijkste punten sociale eisen waren en dat deze niet specifiek socialistisch waren. Ook vond men dat over de eisen zeker te praten was. Wat voor de socialisten vooral jammer was, was dat die middag 's morgens 11 uur de wapenstilstand inging die een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog. Mensen gingen de straat op om feest te vieren, maar niet voor de socialistische revolutie.

Die maandagavond werden op vijf plaatsen in Rotterdam vergaderingen belegd.

Troelstra stond 's avonds in het Verkooplokaal in Rotterdam. De sfeer in de zaal was verhit. Troelstra sprak om de aanwezigen klaar te stomen voor de revolutie:

[...]hier noch elders woonde ik ooit een avond bij van zo grote, historische betekenis als deze: wij komen hier om te spreken op het ogenblik, dat ook ons, de arbeidersklasse, de macht in handen zal geven! [...] Bezoedelt deze grote tijd niet door onwaardige daden; laat er eenmaal worden gezegd: het Nederlandse proletariaat toonde zich berekend voor zijn taak, de Nederlandse proletarische revolutie is geweest het gloriepunt in de geschiedenis van Nederland![6]

Na de vergadering ging iedereen bezield, doch rustig uiteen.

Uit deze toespraak ontstaat de indruk dat Troelstra toch vooral een revolutionair en minder een parlementair socialist was. Hij sprak meerdere malen vol overtuiging over de revolutie en welk een taak in hun handen lag. Hij distantieerde zich tevens van de Russische Revolutie. Hiermee noemden Troelstra en daarmee de SDAP zich nadrukkelijk niet-communistisch. Troelstra greep juist de Russische Revolutie aan, om aan te geven hoe het niet moest.

12 november

Toenmalig minister-president Ruijs de Beerenbrouck

De regering was ondertussen bezig extra maatregelen te nemen. De politie in Utrecht werd met karabijnen bewapend en in Amsterdam werd een extra peloton cavalerie geïnstalleerd. Ook het koningshuis kreeg extra bewaking. De contrarevolutie organiseerde zich ook. Katholieke organisaties kwamen bijeen in Den Haag en besloten een manifest te verspreiden met een oplage van 500.000 tegen de revolutie. Tevens stelden zij burgerwachten in.

Het gewone leven leek verder gewoon door te gaan; zo verscheen Troelstra de volgende dag voor het debat. Op 12 november stond echter in de Tweede Kamer de begroting van het ministerie van Oorlog ter discussie, die op 8 november was verdaagd. De publieke tribune zat propvol en niet minder dan negen van de elf ministers waren aanwezig. Het kon niet anders dan de regering zou met een belangrijke verklaring komen. Dit gebeurde ook: minister-president Ruijs de Beerenbrouck kwam met de verklaring dat het dagelijkse broodrantsoen van 200 tot 280 gram zou worden verhoogd, omdat de helft van de militaire voorraden ter beschikking zou worden gesteld. Verder deelde hij mee dat de geallieerden graan ter beschikking hadden gesteld en dat er al schepen onderweg waren om dat op te halen. Op de eisen van de sociaaldemocraten had De Beerenbrouck slechts het volgende op te merken:

Voor de eischen van den nieuwen tijd mag niemand ongevoelig zijn; in verdere geregelde samenwerking tusschen Regeering en volksvertegenwoordiging, gekozen door het Nederlandsche volk, kunnen die vraagstukken aan de orde worden gesteld en worden beslist.[7]

Hij maakte niet veel woorden vuil aan de ordeverstoringen die de eerste dagen van november hadden plaatsgevonden. Hij merkte slechts op 'dat geen ordeverstoringen de werkzaamheid der Overheid belemmeren' en 'gewelddadigheden, in welken vorm ook, kunnen daarbij niet anders dan storend werken.' Als de burgers zich niet ordelijk zouden blijven gedragen, zo dreigde hij, zou er geen verbetering van de voedselvoorziening komen.

Na de rede van de minister-president nam Troelstra het woord en zette aan tot een revolutie. De rede van Troelstra duurde uren:

[...]thans is de tijd aan ons gekomen niet om te vragen tachtig gram brood meer, niet om afgescheept te worden met kleine sociale hervormingen, die intusschen altijd zoo verschrikkelijk lang in dit Parlement duren en zoo droevig zijn het onderwerp van het politieke geharrewar der partijen, maar om thans, nu de politieke macht aan ons is, de sociale verbeteringen die wij met de macht kunnen krijgen, niet te vragen in een verlanglijstje, maar zelf met behulp van hen die met ons willen samenwerken, wie zij ook mogen zijn, zoo spoedig en zoo afdoend mogelijk tot stand te brengen. Voor enkele jaren zouden wij waarschijnlijk de handen ineen hebben geslagen over den welwillenden democratischen en modernen toon, dien wij de laatste dagen van de regeeringstafel hebben gehoord. Maar zoals het gegaan is in Duitsland met onvoldoende maatregelen om te geraken tot vrede: het kwam steeds te laat, het had eerder moeten komen. (…) De vraag van het geweld dient niet alleen gesteld aan de nieuwe krachten in het volk, die nu vervulling van hun nieuwe eischen wenschen, maar ook aan de Regering die daar zit en aan de meerderheid waarop zij steunt. Wanneer het verlangen, dat er geen geweld zal komen, alleen is te bevredigen, doordat wij niet laten gelden datgene wat ons bezielt en wat het oogenblik ons mogelijk maakt naar onze vaste overtuiging, dan plegen wij verraad, jegens de klasse, welke achter ons staat, jegens den vooruitgang en jegens het Nederlandsche volk, dat noodig heeft een Regeering bestand tegen de stormen des tijds en geschikt om uit eigen aandrang datgene tot stand te brengen, wat het volk billijkerwijs verlangt. Daaraan plegen wij verraad, als wij zeggen: omdat wij zoo bang zijn, dat er weleens geweld zou kunnen komen, kruipen wij ten slotte, in onze schulp en laten wij een historisch moment voorbijgaan.[8][9]

Nadat Troelstra nadrukkelijk had beklemtoond dat de SDAP en het NVV niets van geweld moesten hebben, verklaarde hij dat het de taak van de sociaaldemocratie was, dit historische ogenblik te gebruiken voor de politieke verheffing der arbeidersklasse:

[...]wat ook van ons gevorderd zal worden, met alle persoonlijke toewijding en offervaardigheid, al zou het ons leven moeten gelden, wij zullen het gaarne en jubelend geven ter voldoening aan de eischen van het historisch oogenblik.[8]

Met deze rede nam Troelstra afstand van de eerder afgesproken partijlijn en verraste hiermee de Tweede Kamerfractie van de SDAP. Na deze redevoering kwam de ministerraad bijeen. Zij besloten na wat geharrewar actie te ondernemen. Betrouwbare troepen werden naar de drie grote steden gezonden. Dit waren voornamelijk cavalerie en de marechaussee. Tevens werd de Vrijwillige Landstorm opgeroepen.

Op 12 november waren uiteindelijk de stellingen betrokken. De regering had troepen ingeschakeld om de mogelijke opstand neer te slaan en de socialisten stonden klaar om de leiding te nemen zodra de revolutionaire woelingen zich onverhoopt over het land zouden verspreiden. De regering wist zich gesteund door de aanhang van de confessionele partijen.

13 november

Op de nacht van dinsdag op woensdag waren er overal aanplakbiljetten opgehangen. Deze dienden als waarschuwing. Ze eindigden met:

Tegenover de aankondiging, dat eene minderheid naar de macht zal grijpen, heeft de Regeering besloten in het belang van de rechten en vrijheden van het gansche volk, het gezag en de orde te handhaven.[10]

Hiermee gaf de regering aan zich tegen de revolutie te verzetten. Deze beveiligde onder andere de belangrijkste gebouwen als de koninklijk paleizen in Den Haag. De gedemobiliseerde dienstplichtigen werden ook opgeroepen zich als vrijwilliger te melden. Aangezien deze troepen vrijwilligers waren, waren zij zeer gemotiveerd. Dit maakte hen tot betrouwbare troepen. Tot de eerste groep vrijwilligers die Den Haag bereikte behoorde de latere minister-president Pieter Sjoerds Gerbrandy.

De regering leek niet geheel gerust. Zij deed een beroep op de burgers om te helpen en stelde Rusland voor als afschrikwekkend voorbeeld. Ook gaf zij aan dat de geallieerden wel vele beloften hadden gedaan, maar dat deze beloften nooit vervuld zouden worden, mocht er een revolutie plaatsvinden. De regering deed die middag enkele concessies aan de eisen die de SDAP en de NVV in het pamflet gesteld hadden. Hier waren vrijwel alle partijen in de Tweede Kamer het mee eens. Dit zou alleen wel volgens de democratische weg gaan en niet, zoals enkele Kamerleden het noemden, met 'het pistool op de borst'.

In Den Helder dacht men dat de matrozen zich meester wilden maken van de schepen om hulp te bieden aan de revolutie in de steden Rotterdam en Amsterdam. Hierop werden de schepen onklaar gemaakt en ontwapend. In Rotterdam besloten de autoriteiten elke verkoop van alcohol te verbieden. Er was ondertussen al een tegenbeweging op gang gekomen (zie het kopje Contrarevolutie). Het leek erop dat iedereen elkaar voor de voeten zou gaan lopen. Hierop werd besloten dat de politie zich met haar normale taak zou bezighouden en dat het leger de leiding nam over de Landstorm (vrijwilligersleger) en de burgerwachten. Op 13 november kon men stellen dat de poging tot revolutie voorbij en mislukt was.

Na de poging tot revolutie

18 november 1918: Pro-koningshuis demonstratie op het Malieveld, na het mislukken van de revolutiepoging door Troelstra. Prinses Juliana, ondersteund door onder andere haar moeder koningin Wilhelmina, wuift naar het aanwezige publiek

Achteraf bleek dat de toespraak van Troelstra het hoogtepunt van de revolutie was geweest. Op 13 november sprak Troelstra al voorzichtig dat hij te ver was gegaan en op donderdag 14 november krabbelde hij openbaar terug:

Het woord staatsgreep is door mij in het geheel niet gebruikt.[11]

Er waren echter nog wel enkele schermutselingen waarbij doden vielen. Zo probeerde men op 13 november een secretaris te bevrijden van een, die middag opgerichte, soldatenraad.[12] Hierbij vielen drie doden en enkele gewonden. Volgens andere bronnen zou het echter niet om een bevrijding, maar om een demonstratie gaan.[13] Later zou nog iemand overlijden aan verwondingen opgelopen tijdens een demonstratie.

Op 18 november werd duidelijk dat er van een revolutie absoluut geen sprake meer was. Er werd toen een demonstratie georganiseerd op het Malieveld. Deze diende als huldiging voor de leden van het koninklijk huis door bonden en verenigingen die zich achter de regering hadden geschaard. Koningin Wilhelmina en prinses Juliana reden die middag door de straten van Den Haag die zwart zagen van de mensen. Door het enthousiasme dat ze tentoonspreidden, bleken de mensen een revolutie af te zweren.

Op woensdag 20 november kwam de koninklijke proclamatie waar koningin Wilhelmina eerder op had aangedrongen. Deze luidt:

Het is Mijn verlangen de voorgenomen hervormingen door te zetten en aan te vullen met de snelheid, die past bij de polsslag van deze tijd. Reactie zij uitgesloten, wij moeten vooruit. Het is Mijn begeerte, dat de nood van het volk in al zijn diepte wordt bestreden. Het is Mijn wil om steeds in nauwe aanraking te zijn met de volksgeest en om te regeren in overleg met de vertegenwoordigers van het gehele volk. Ik heb te verstaan, dat gij Mij daarbij steunt en met liefde en vertrouwen tegemoet treedt. Met liefde en vertrouwen aanvaard Ik die steun. God zegene en behoede ons dierbaar vaderland.[14]

Politiek

Troelstra werd, vanzelfsprekend, ook in de Tweede Kamer afgerekend op de mislukte revolutie, het meest beeldend door het katholieke Kamerlid Jan Bomans (de vader van Godfried Bomans): "Wat zal de heer Troelstra het koud hebben nu hij in zijn hemd staat." Hierbij sprak men er vaak over dat de SDAP geen meerderheid in de Kamer had en dus ook niet kon spreken uit naam van de meerderheid van de mensen. Aangezien de SDAP niet wilde samenwerken met andere partijen met socialistische sympathieën, maakte men de opmerking dat het de SDAP niet om de veranderingen, maar om de macht te doen was.

Toch had de mislukte revolutie ook wel succes in de Tweede Kamer wat het doorvoeren van sociale veranderingen betreft. Veel partijen hadden in de woelige periode van de poging grote beloftes gedaan. Deze beloftes werden nu door deze partijen ingewilligd. Ook de eerdere tegenstanders van deze sociale veranderingen leken er meer voor te gaan voelen, hoewel het nut voor de rechterzijde na de koninklijke proclamatie niet helemaal duidelijk was. Men bleek toch wel enigszins bang geworden van het idee van een revolutie. Naast sociale hervormingen kwam het kabinet-Ruys echter ook met de wet 'Nadere voorzieningen tot bestrijding van revolutionaire woelingen', die onder meer "opruiing" en het omverwerpen van de bestaande orde strafbaar stelde. De SDAP en andere linkse partijen boycotten de stemming over de wet in juni 1920.

De SDAP wist in april 1919 tijdens een congres naar buiten toe de eenheid te herstellen. Men sprak af dat men de socialistische doelstellingen vooral via democratische weg wilde bereiken. Echter stelde men wel dat in revolutionaire situaties andere middelen zouden kunnen worden gebruikt, maar dat dit dan zal worden bezien. Dictatuur en schrikbewind werden echter afgewezen. Het feit dat Troelstra buiten de partijlijn was getreden werd in de Tweede Kamer tegen hem gebruikt. De SDAP werd hierbij als een onbetrouwbare partij neergezet en het duurde tot 1939 dat de SDAP meeregeerde in kabinet-De Geer II. Hierbij speelt echter ook mee dat de SDAP opvattingen had die ver verwijderd waren van de opvattingen van andere partijen, waardoor meeregeren lastig werd.

Zaken die tijdens de revolutie speelden

Generaal Snijders

Hoewel de leiding van de SDAP dacht dat er een revolutie stond te gebeuren, was er eigenlijk niet veel meer aan de hand dan allerlei verwikkelingen rond de opperbevelhebber generaal Snijders. Hierbij was zelfs de koningin betrokken. Generaal Snijders had de regering gedurende de oorlog namelijk al herhaaldelijk laten weten dat het Nederlandse leger zich moeilijk tegen twee aanvallers kon verdedigen en dat het daarom beter was als Nederland zich bij een van beide oorlogvoerende partijen aan zou sluiten. Snijders was voor aansluiting bij de Centralen (Duitsland en zijn bondgenoten). Hiermee was de regering het absoluut niet eens. Het conflict liep zo hoog op dat de generaal werd ontslagen. Dit ontslag werd echter niet door de koningin geaccepteerd. Bij de benoeming van de generaal in 1914 werd bepaald dat de goedkeuring van de koningin vereist was, voordat de generaal bevelen kon aannemen van het kabinet. Normaliter zou het kabinet na zo'n incident aftreden. Dit gebeurde nu echter niet, aangezien er in juli al Tweede Kamerverkiezingen zouden zijn. Naarmate november vorderde, liep de ruzie alleen maar verder op, hierop nam de generaal zelf ontslag. Ook dit ontslag werd niet door de koningin geaccepteerd. Zij was slechts bereid Snijders' ontslagaanvraag te aanvaarden als ze het met de voorgestelde legerhervormingen eens zou zijn. Uiteindelijk werd de generaal pas op 9 november eervol ontslagen.

Contrarevolutie

Terwijl de leiding van de SDAP zich het hoofd brak over de vraag of er een revolutie zat aan te komen, waren anderen juist bezig een contrarevolutie te organiseren. Zij waren goed op de hoogte over de stand van zaken bij de SDAP. Zo waren er veelal politiespionnen aanwezig bij SDAP-bijeenkomsten, ook waren de twee inlichtingendiensten van het leger actief: GS III en GS IV. Zij wonnen inlichtingen in en luisterden telefoongesprekken af.

Rooms-katholieken

De rooms-katholieken benoemden op 8 november een commissie uit hun midden, die een overzicht van de situatie moest opstellen, alsmede aanbevelingen omtrent de door katholieken te ondernemen actie. Op maandagavond 11 november werd er vergaderd en besloten een manifest op te stellen en waarvan vijfhonderdduizend exemplaren verspreid moesten worden. Ook werden er burgerwachten uitgezet. Op 17 november hield men een manifestatie waarbij veertigduizend mensen aanwezig waren.

Protestants-christelijken

De protestanten kwamen diezelfde dag bijeen. Hun leiding bestond uit dr. F.C. Gerretson en G.A.A. van Gybland. Zij waren privésecretarissen van Hendrikus Colijn. Men maakte zich vooral zorgen over de vraag of de Nederlandse regering wel paraat genoeg was om te reageren, mocht dit nodig blijken. Zij meenden dat in ieder geval het koninklijk paleis en enkele regeringsgebouwen moesten worden bewaakt door betrouwbare militairen. Verder werd besloten dat munitieplaatsen extra beveiligd moesten worden. De Vrijwillige Landstorm was een organisatie die hier onder andere voor werd ingeschakeld. Na de rede van Troelstra in de Tweede Kamer op 12 november, stuurde de organisatie een nota naar het kabinet waarin zij opriepen standvastig te blijven.

Liberalen

De liberalen deden ondertussen niets om de revolutie te keren. Zij meenden dat een revolutie niet te stoppen was en dat er daarom maar enkele socialisten in het kabinet moesten worden opgenomen.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.