Verdrag betreffende de status van vluchtelingen

Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen of Vluchtelingenverdrag (Convention relating to the Status of Refugees) werd op 28 juli 1951 opgesteld tijdens een door de Verenigde Naties georganiseerde conventie na voorbereidende beraadslagingen in 1950 te New York en in 1951 te Genève. Het definieert wie in aanmerking komt voor de status van vluchteling en aan wie dus asiel moet worden verleend door het land waar een asielaanvraag gedaan wordt, en welke rechten aan de al dan niet als vluchteling erkende asielzoeker worden toegekend. Het verdrag bepaalt de rechten van vluchtelingen uit conflictsituaties voor 1951, terwijl een in 1967 opgesteld protocol bij de conventie ook vluchtelingen van na die datum regelt.

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen
Ondertekend28 juli 1951 in Genève
In werking getreden22 april 1954
Geamendeerd1967 Protocol van New York
DepositarisSecretaris-generaal van de Verenigde Naties
Volledige tekstOHCHR
Portaal    Politiek

Internationaal recht

Dit verdrag kwam in de plaats van de gebrekkige regelingen die er voorheen onder de Volkenbond, de voorloper van de VN, tot stand waren gekomen en stond sterk in het teken van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog.

Het verdrag (en protocol) is door vele staten ondertekend en geratificeerd, waaronder België en Nederland (voor het Europese territorium en (het protocol) voor Aruba).

Algemeen

In 1948 was bij de opstelling van de VN-verklaring van de Rechten van de Mens, de Universal Declaration of Human Rights, onder meer het asielrecht als mensenrecht geformuleerd.

Op grond van artikel 14 lid 1 van deze Verklaring heeft elk persoon het recht in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging. In de Conventie van 1951 wordt dit recht verder geconcretiseerd. Het verbiedt hen de asielzoekers uit te wijzen of terug te sturen naar het land van herkomst indien zij het risico lopen vervolgd te worden, het zogenaamde verbod op refoulement (artikel 33).

Het verdrag bepaalt tevens dat bepaalde vluchtelingen, zoals personen die in verband worden gebracht met oorlogsmisdaden en dergelijke, géén recht hebben op asiel. De oorspronkelijke conventie bepaalde alleen de rechten van Europese oorlogsvluchtelingen na de Tweede Wereldoorlog, uitgezonderd de uit Oost-Europa verdreven Duitsers. Het in 1967 opgesteld aanvullend Protocol van New York verwijderde alle eerdere geografische beperkingen uit het verdrag. Denemarken was het eerste land dat het verdrag ratificeerde, op 4 december 1952 en anno 2008 hadden 147 staten ofwel het verdrag, het protocol of beide ondertekend.

Andere belangrijke verdragen met bepalingen ten behoeve van vluchtelingen, maar zonder universele gelding, zijn het Afrikaans Vluchtelingenverdrag van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid uit 1969, Convention Governing the Specific Aspects of Refugee Problems in Africa, en de Cartagena Declaration on Refugees by Organization of American States uit 1984.[1]

Definitie van vluchteling

Het verdrag definieert een vluchteling als:

Elke persoon ... die, ten gevolge van gebeurtenissen welke vóór 1 Januari 1951 hebben plaats gevonden, en uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. Indien een persoon meer dan één nationaliteit bezit, betekent de term „het land waarvan hij de nationaliteit bezit" elk van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit. Een persoon wordt niet geacht van de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verstoken te zijn, indien hij, zonder geldige redenen ingegeven door gegronde vrees, de bescherming van een van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, niet inroept.[2][3]

Bovendien geldt als "vluchteling" elke persoon die krachtens de Regelingen van 12 mei 1926 en 30 juni 1928 of krachtens de Overeenkomsten van 28 oktober 1933 en 10 februari 1938, het Protocol van 14 september 1939 of het Statuut van de Internationale Vluchtelingenorganisatie als vluchteling werd beschouwd. Dit waren de regelingen die golden onder de Volkenbond. De bedoeling hiervan was dat personen die reeds voordien een vluchtelingstatus hadden, die niet door het verdrag uit 1951 zouden verliezen.

Middels het Protocol van New York werd in 1967 de werking van het verdrag uit 1951 uitgebreid, toen er steeds meer bezwaren rezen tegen de in in de definitiebepaling van artikel 1 opgenomen tijdbepaling "gebeurtenissen, welke voor 1 januari 1951 hadden plaatsgevonden". Middels dat Protocol werd het tijdselement uit de definitiebepaling verwijderd.

Asielzoeker of vluchteling?

In het dagelijks taalgebruik bestaat verwarring tussen de begrippen asielzoeker en vluchteling. Strikt genomen kan iedereen die een asielaanvraag heeft ingediend asielzoeker worden genoemd, en zijn alleen diegenen als vluchteling aan te merken die voldoen aan de daarvoor geldende criteria uit artikel 1A van het verdrag (vervolging op grond van politieke overtuiging, ras of behoren tot een sociale groep). Indien dit erkend wordt, zijn ze erkende vluchtelingen. Iemand die wel voldoet aan de criteria, maar (nog) niet als zodanig erkend is door het land waar hij asiel zoekt, voldoet wel aan de criteria en is in stricte zin dus al wel een vluchteling. Omdat asielprocedures voor erkenning soms bewijzen eisen, die niet altijd voorhanden zijn, zal ook een klein deel van de afgewezen asielzoekers mogelijk toch voldoen aan de stricte definitie van vluchteling. Dit blijkt ook omdat het soms voorkomt dat 'uitgeprocedeerde' asielzoekers later bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens alsnog hun oorspronkelijke asielaanvraag gehonoreerd krijgen. Of omdat ze later alsnog een bewijzend document over hun vervolging bemachtigen, waarmee ze in een nieuwe asielprocedure alsnog erkend worden.

Een asielaanvraag kan worden afgewezen indien evident blijkt dat de aanvrager niet voldoet aan de criteria (dan heet de aanvraag manifest ongegrond), of als de asielzoeker (naar het oordeel van de ambtenaar) niet voldoende aannemelijk maakt aan die criteria te voldoen (en hij het ook niet kan bewijzen). Afwijzen kan ook omdat hij eerder neerstreek in een ander veilig land, waar dan zijn aanvraag had moeten zijn ingediend en behandeld (veilig derde land- of land van eerste ontvangst-beginsel). Vluchtelingen die hun reis naar Nederland niet onderbraken, maar slechts op doorreis via andere landen naar Nederland kwamen, behoren hier wel erkend te worden.

Uitsluitingsgronden

Het verdrag kent tevens enkele uitsluitingsgronden (exclusion clauses'), 1D, 1E en 1F. Laatstgenoemde is de bekendste: uitsluiting wegens vermeende eigen betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Nederland gebruikt (als enige in Europa) deze clausule om mensen die uit hoofde van hun functie mogelijk getuige waren van oorlogsmisdaden, te verwijten dat ze deze misdaden niet gestopt hebben, en ook niet onmiddellijk gedeserteerd zijn. De asielzoeker moet dan bewijzen, dat hij dat wel geprobeerd heeft, of niet kon vanwege gevaar. Als de asielzoeker dit niet bewezen krijgt, wordt hem op die grond vaak asiel geweigerd. Nederland onderneemt niets, om door hen opgespoorde mogelijke getuigen van oorlogsmisdrijven door te geleiden naar het Internationaal Strafhof in Den Haag, terwijl het daartoe vanwege internationale verdragen, eigenlijk wel verplicht is.

Artikelen D en E hebben betrekking op personen die reeds bescherming genieten tegen vervolging.

Artikel 1F beoogt echter asielzoekers uit te sluiten die weliswaar gegronde vrees voor vervolging hebben, doch wegens een vermoedelijke betrokkenheid bij schendingen van het oorlogsrecht, zware misdrijven en mensenrechtenschendingen geen aanspraak zouden kunnen maken op vluchtelingrechtelijke bescherming. Betreffende bepaling werd in het verdrag opgenomen omdat men wilde voorkomen dat oorlogsmisdadigers uit de Tweede Wereldoorlog bestraffing zouden kunnen ontlopen door hun toevlucht te zoeken in een land waar zij niet konden worden vervolgd, bijvoorbeeld omdat de delicten daar niet hadden plaatsgevonden en ook geen burgers uit die landen betrokken waren (territorialiteitsbeginsel in het strafrecht). De achterliggende gedachte was dat, indien althans alle andere landen die uitsluitingsgrond eveneens zouden toepassen, deze dan wel genoodzaakt zouden zijn terug te keren naar het land van herkomst en niet langer gerechtigheid konden ontlopen.[4]

Literatuur (selectie)

Algemeen/internationaal

  • A.Grahl-Madsen The status of refugees in international law, uitg.A.W.Sijthoff, Leiden (1966)
  • J.C.Hathaway The law of refugee status, uitg. Butterworths, Toronto / Vancouver (1991)
  • G.S.Goodwin-Gill The refugee in international law, uitg. Clarendon Press, Oxford (1996)

Nederland

  • T.P. Spijkerboer & B.P. Vermeulen Vluchtelingenrecht, uitg. Ars Aequi Libri, Nijmegen (2005) ISBN 90-6916-537-6
  • E.Elderman Oriëntatie in het vluchtelingenrecht, uitg. Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht (2004)

Zie ook

Bronnen die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina 1951 Refugee Convention op de Engelstalige Wikisource.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.