Tulpenmanie

De tulpenmanie was een hausse in de tulpenhandel in Holland en Utrecht die rond 1634 opkwam en waaraan begin februari 1637 een abrupt einde kwam. Het verschijnsel wordt ook tulpenwoede, tulpengekte, bollengekte, dwaze tulpenhandel en bollenrazernij genoemd. In de Nederlandse Gouden Eeuw bereikten de prijzen van de nieuw geïntroduceerde tulpenbollen extreme hoogten.[1] In januari 1637 werden tulpenbollen verkocht voor meer dan tien keer het jaarsalaris van een ervaren vakman, en waren ze ongeveer evenveel waard als een Amsterdams grachtenpand. Ook werd er gespeculeerd in opties op tulpen, die op dat moment nog in de grond zaten. De tulpenmanie wordt door economen gezien als de eerste uitgebreid beschreven bubbel (speculatiegolf) in de wereldgeschiedenis.[2] De term tulpenmanie wordt vaak gebruikt als metafoor voor een grote economische bubbel.

Een tulp, bekend als "the Viceroy", getoond in een tulpenboek uit 1637. De bol werd op een veiling van de Haarlemse handelaar Pieter Cos, afhankelijk van het gewicht, verkocht voor 3.000 tot 4.200 gulden. Een ervaren vakman verdiende in die tijd ongeveer 300 gulden per jaar.
De burgers van Haarlem lopen op dit moralistische schilderij van Hendrik Gerritsz. Pot achter de zegekar van Flora. Zij troont te midden van narren.

Tulp

Een van de bekendste nationale symbolen van Nederland is de tulp. De uit het Ottomaanse Rijk afkomstige tulp werd in de 16e eeuw geïntroduceerd in Europa. De tulp was populair in onder andere Frankrijk, maar leidde tot een ware hysterie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De eerste tulpen werden in 1593 door de Vlaamse diplomaat Ogier Gisleen van Busbeke aan zijn vriend Carolus Clusius, botanicus in Leiden gestuurd. Daar werd een aantal bollen uit de Hortus botanicus Leiden gestolen. Zes oogsten later - een tulp komt in zeven jaar tot wasdom - was het verzamelen van tulpen een rage geworden.

De spectaculairste en meest gevraagde tulpen waren levendig van kleur en hadden strepen en vlammen op de bloembladen. De verzamelaars wisten niet dat dit het gevolg was van een specifieke virusinfectie bij tulpen, een vorm van het mozaïekvirus.

De bijzondere patronen en vormen zijn niet altijd overerfbaar. Vooral de zeldzame exemplaren waren uiterst populair. Er waren honderden tulpenrassen bekend. Het was moeilijk ze uit elkaar te houden en er was nogal eens onenigheid over de vraag tot welk ras een bloem precies hoorde. Daarom verschenen tijdens het hoogtepunt van de tulpenrage tulpenboeken, waarin gekleurde tulpentekeningen stonden.

Prijsstijging

De Semper Augustus

Kort na 1600 begonnen de prijzen van tulpenbollen te stijgen. Franse hofdames betaalden honderden guldens voor een tulpenbloem die zij op een galabal in hun decolleté droegen. In 1623 kostte één enkele tulpenbol van een populaire soort 1000 gulden, terwijl het gemiddelde jaarinkomen op 150 gulden lag. Tijdens de jaren dertig van de 17e eeuw liepen de prijzen zo hoog op dat sommige mensen bereid waren evenveel te betalen voor een zak tulpenbollen als voor een rijtje Amsterdamse grachtenpanden. Een goede handelaar kon 6000 gulden per maand verdienen.

In 1635 werd een koop geregistreerd van veertig tulpenbollen tegen een prijs van 100.000 gulden. Op dat moment kostte een ton boter rond de 100 gulden en acht vette varkens waren 240 gulden waard.[3] Een record was de verkoop van de beroemdste tulpenbol, de Semper Augustus. Deze werd in Haarlem voor 6000 gulden, de prijs van een grachtenhuis, verkocht. Voor een bol van de paars-witte papegaaitulp Viceroi werd een prijs van 3000 gulden overeengekomen. Een anonieme inwoner van Hoorn wees er in zijn pamflet Claere ontdeckingh der dwaesheydt (De dwaasheid aan het licht gebracht) uit 1636 op dat die bol daarmee evenveel waard was als 2 karrenvrachten tarwe, 4 karrenvrachten rogge, 4 vette ossen, 8 vette varkens, 12 vette schapen, 2 vaten wijn, 4 vaten bier, 2 tonnen boter, 1000 pond kaas, een bed, een zilveren kelk, een aantal kledingstukken plus een schip om dat allemaal te vervoeren.

In het Tulpenboek van Pieter Cos uit 1637 staan de prijzen vermeld die zijn tulpenbollen op een veiling opbrachten. Een viceroy of viseroij werd in deze catalogus afgebeeld met verkoopprijzen van 3000 en 4200 gulden, afhankelijk van het gewicht van de bol.[4]

Windhandel

Opkomst

Tot circa 1634 hielden alleen professionele kwekers en rijke hobbyisten zich bezig met de tulpenhandel. De verkoop van de bollen vond plaats tijdens de bloeiperiode in april en mei, wanneer de kopers de bloemen konden bekijken. In de nazomer, als de bollen gerooid werden, veranderden zij daadwerkelijk van eigenaar. Vanaf 1634 begonnen ook buitenstaanders zich met die handel in te laten en ontstond een speculatiegolf die vooral woedde in Haarlem, Hoorn, Amsterdam, Alkmaar en Enkhuizen. Sommige handelaren verkochten tulpenbollen die nog maar pas geplant waren en die niemand nog in bloei had gezien; dit leidde tot contracten voor levering in de toekomst, vergelijkbaar met wat wij tegenwoordig futures zouden noemen. Het verschijnsel werd aangeduid met windhandel, en vond meestal plaats in speciale colleges, die bijeenkwamen in kroegen, herbergen en tapperijen. De verkoop geschiedde bij opbod of afslag volgens verschillende regels. De aankoopcontracten, genoteerd op briefjes, werden voor grof geld doorverkocht. De prijs die uiteindelijk voor een bol betaald moest worden, werd doorgaans berekend naar het gewicht bij het rooien. Dit was de 'azenhandel'; een aas was een onder goudhandelaars gebruikte gewichtsmaat (1 aas = 0,048 gram). Deze handel was illegaal; de Staten van Holland verboden de verkoop van zaken die men zelf niet bezat. Naast de azenhandel in de colleges vonden ook openbare veilingen plaats van 'pondsgoed', waardeloze tulpen zonder fraaie kleurpatronen, die per pond verkocht werden aan argeloze kopers, voor extreme geldbedragen.

De speculanten werden veelal floristen of bloemisten genoemd. Zelf noemden zij hun handel 'de kap'[5]; wie zich met tulpenhandel bezighield, was 'in de kap'. De windhandel was vooral in zwang onder kleine zelfstandigen (zoals wevers) die droomden van snelle rijkdom.

Hoogtepunt

Gecorrigeerde prijsindex van tulpenbollen, gemaakt door Earl Thompson.
Allegorie der Tulipomanie, schilderij van Jan Brueghel de Jonge

In de winter van 1636-1637 hielden in de Republiek ca. 5.000 mensen zich bezig met tulpenhandel; ca. 1% van de beroepsbevolking. In Haarlem lag het percentage floristen veel hoger. Onder hen waren ongetwijfeld vele meelopers, die de handel als een spelletje zagen en vooral kwamen voor de gratis drink- en eetgelagen in de colleges.

In die tijd keerde de publieke opinie zich tegen de tulpenspeculanten. Veel burgers zagen speculatie als een vorm van gokken, en daarmee als een ernstige zonde. Er verscheen een stroom van pamfletten waarin op vaak harde of sarcastische toon werd gewaarschuwd tegen deze handelspraktijken. De schrijvers waren van mening dat de floristen uit geldzucht de godsdienst verwaarloosden. Zij gaven zich over aan de heidense Flora, de bloemengodin uit de Romeinse mythologie. De pestepidemie die Nederland in die tijd trof, werd door velen gezien als een straf van God voor de tulpenhandel.

Ineenstorting

Pamflet over de Tulpenmanie, gedrukt in 1637

Op dinsdagavond 3 februari 1637 stortte in Haarlem de windhandel abrupt in, toen een verkoper bleef zitten met een partij pondsgoed die hij voor 1400 gulden had aangeboden. Twee dagen later werd in Alkmaar tijdens een veiling van tulpenbollen in totaal nog 90.000 gulden omgezet. De week daarop kelderden overal in Holland en Utrecht de prijzen. Er ontstond een chaotische situatie met veel onenigheid onder handelaren over de geldigheid van de afgesloten contracten. Al snel bleek dat de meeste floristen tulpen die ze niet bezaten, hadden doorverkocht aan kopers die ze niet konden betalen.

Na de ineenstorting verscheen een nieuwe stroom pamfletten, waarin de aanhangers van Flora op grove wijze bespot werden. Meer serieuze schrijvers probeerden een beeld te krijgen van de oorzaken van de tulpenwindhandel. De bekendste pamfletten uit die tijd zijn de drie samenspraken van Waermondt en Gaergoedt. De laatste (zijn naam betekent: geldwolf) is een ex-tulpenspeculant die spijt heeft van zijn daden en tegenover zijn vriend Waermondt ('waarheidsspreker') een boekje opendoet over de floristenwereld. Ook verschenen enkele pamfletten waarin de tulpenhandel verdedigd werd, waaronder Het tooneel van Flora door de Alkmaarder onderwijzer Cornelis van der Woude. Deze waren vermoedelijk geschreven in opdracht van tulpenkwekers die hun goede naam door de speculanten in diskrediet gebracht hadden zien worden.

Nasleep

De tekening van "Floraes Gecks-kap" van Cornelis Danckerts naar een tekening van Pieter Nolpe laat de ontreddering van 1638 zien.

Op 24 februari kwam een aantal vooraanstaande tulpenkwekers en –handelaars bijeen in Amsterdam om afspraken te maken over de afwikkeling van de tulpenhandel. Op die bijeenkomst werd bepaald dat kopers hun optiecontracten konden afkopen door de verkoper 10% van de overeengekomen som te betalen. 'Streep die 1 maar door, dan houd je nog een 0 over', zo luidde het commentaar van de Amsterdamse hekeldichter Jan Zoet. Inderdaad sorteerde de maatregel weinig effect, daar de berooide speculanten ook die 10% niet konden opbrengen. Bovendien bezat hij geen rechtsgeldigheid; de overheid wilde hem niet ratificeren. Omdat maatregelen van de Staten van Holland uitbleven, bepaalde de magistraat van Haarlem op 1 mei, dat rechters, advocaten en deurwaarders geen tulpenkwesties meer in behandeling mochten nemen. Daarmee werden alle Haarlemse tulpencontracten feitelijk geannuleerd. Later nam Haarlem nog een variant aan op de 10%-regeling, namelijk de 3,5%-regeling.
Voor vele speculanten had in februari 1637 faillissement gedreigd en daarmee diepe armoede. In werkelijkheid werden de meeste contracten niet nagekomen en hoefden de kopers niets te betalen aan de verkopers die zelf meestal niet konden voldoen aan hun leveringsplicht. De prijzen van tulpenbollen herstelden in de jaren na de ‘krach’ van 1637 enigszins; de windhandel was echter definitief voorbij.

Onderzoek en publicaties

De geschiedenis van de tulpenmanie werd in de 19e eeuw uitgebreid behandeld in het boek Extraordinary Popular Delusions and the Madness of Crowds (1841), geschreven door de Brit Charles Mackay. Sindsdien is er veel over gepubliceerd. De tulpenmanie is een standaardvoorbeeld geworden van beursspeculatie. Volgens Mackay werd op een gegeven moment vijf hectare land aangeboden voor een Semper Augustus-bol. Mackay beweerde dat veel van zulke investeerders werden geruïneerd door de val van de prijzen, waardoor de Nederlandse handel een zware klap had opgelopen. Mackay vermeldt niet dat de Nederlanden in die tijd gebukt gingen onder de builenpest en onder ernstige tegenslagen in de Tachtigjarige Oorlog. Een en ander werkte wellicht lichtzinnig gedrag in de hand, terwijl de sterfgevallen door pest leidden tot onverwachte erfenissen en een plotselinge schaarste aan arbeiders en daaruit volgende loonstijgingen. Het daardoor toegenomen besteedbaar inkomen en de nieuwe vermogens werden in lucratief geachte speculatieve projecten geïnvesteerd. Alhoewel Mackay's boek een klassieker is die vandaag de dag nog steeds gedrukt wordt, is zijn bijdrage controversieel. Moderne wetenschappers geloven dat de tulpenmanie niet zo erg was als Mackay beschreef; sommige suggereren zelfs dat er zich geen economische bubbel heeft voorgedaan. Onderzoek naar de tulpenmanie is moeilijk omdat er beperkte gegevens aanwezig zijn van de jaren 1630-1639. Veel informatie is beïnvloed door pamfletten van tegenstanders van de tulpenhandel. Naast de speculatieve manie, heeft een aantal moderne wetenschappers rationele verklaringen voor de hoge prijzen, alhoewel deze verklaringen niet universeel worden geaccepteerd. Zo hebben andere bloemen, zoals de hyacint, ook een hoge prijs gekend tijdens de introductie van de bloem, waarna de prijs dramatisch is gekelderd. De hoge prijzen kunnen ook veroorzaakt zijn door verwachte wetgeving om contracten te ontbinden tegen lage kosten, wat het risico voor de kopers verlaagde.

Overigens wordt de tulpenmanie tegenwoordig niet meer als een unieke gebeurtenis beschouwd: in de handboeken komt zij voor te midden van een reeks andere hausses (of hypes) op de beurzen. Ze wordt vaak in een adem genoemd met de South Sea Bubble, de landgekte in Florida, de beurskrach van 1929, de internethype uit de jaren negentig en de kredietcrisis van 2008-2009. Ook de bitcoin-opkomst wordt in dit rijtje genoemd.[6]

Bronnen

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.