Politieke partijen in Duitsland

Partijen in Duitsland hebben een belangrijke rol in het politiek systeem. De met afstand twee grootste partijen zijn de Christelijk-Democratische Unie en de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland. Verder zijn er in de Bondsdag, het parlement, nog de liberale Freie Demokratische Partei, Die Linke en Bündnis 90/Die Grünen vertegenwoordigd.

Partijcongres van de Duitse sociaaldemocraten, Berlijn 2017

Volgens de grondwet van 1949 en de wet over politieke partijen van 1967 moet een partij leden hebben, democratisch georganiseerd zijn en rekenschap afleggen over de herkomst van haar middelen. Alleen partijen mogen deelnemen aan landelijke verkiezingen en verkiezingen op deelstaatsniveau.

Geschiedenis

Zie Geschiedenis van de politieke partijen in Duitsland

19e eeuw

Als voorlopers van de moderne partijen ziet men de clubs van het Duitse parlement van 1848/1849, die naar hun vergaderrestaurants werden benoemd. Voor de eerste Duitse partij wordt in het algemeen de liberale Deutsche Fortschrittspartei van 1861 uitgemaakt. Ze was voor een verenigd Duitsland en liberale en sociale hervormingen. In 1867 viel ze uit elkaar.

De oudste nu nog bestaande partij is het Zentrum van de katholieken, van 1870. Ze had tot 1933 ongeveer tussen tien en twintig procent van de stemmen, dus ze buitte haar natuurlijke aanhang veel slechter uit dan de katholieke partijen in Nederland. In de Weimarrepubliek was ze wel een van de belangrijkste partijen en stelde het vaakst de Rijkskanselier. Ze werd in 1933 verboden; na de oorlog was ze nog enkele jaren in parlementen vertegenwoordigd, maar speelt sinds de jaren 50 geen rol meer.

De oudste relavante partij is de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland. In 1875 gingen twee oudere groeperingen van 1863 en 1869 samen, sinds 1891 heeft ze haar huidige naam met de afkorting SPD. In het Keizerrijk was ze van politiek invloed uitgesloten en van 1878 tot en met 1890 zelfs verboden, maar het lukte haar uiteindelijk om de meeste stemmen te werven en had rond een miljoen leden.

1918-1945

Reclame voor het Zentrum in 1930

In 1918 werd SPD-leider Friedrich Ebert onverwacht de eerste sociaaldemocratische Rijkskanselier. Toch had al zijn voorganger Max von Baden leden van de grote partijen in zijn kabinet opgenomen. In de Weimarrepubliek was de rol van partijen veel groter dan in het keizerrijk; zij stelden niet alleen kandidaten voor het parlement op maar ook voor de Rijkspresident. Wel waren er in dit tijdperk nog kanseliers die niet lid waren van een partij, namelijk Wilhelm Cuno in 1922/1923, Hans Luther in 1925/1926, Franz von Papen in 1932 en Kurt von Schleicher in 1932/1933. De meeste kanseliers waren lid van de katholieke Deutsche Zentrumpartei.

In juli 1933 werd de laatste partij en de vorming van nieuwe partijen verboden. De Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij werd de enige partij van Duitsland en kreeg de status van openbaar lichaam. Op die manier kon ze door de overheid financieel worden gesteund.

Sinds 1945

Helmut Kohl, CDU-voorzitter van 1973 tot en met 1998

In 1945 mochten zich vier partijen in geheel Duitsland weer organiseren, zij het voorlopig alleen op regionaal niveau: de christendemocraten (CDU), de liberalen (FDP, ook onder andere namen), de SPD en de communistische KPD. Pas later werden enkele andere partijen toegelaten.

In het oost (sinds 1949 de DDR) moest de SPD samengaan met de KPD tot de stalinistische Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, en de SED liet twee nieuwe partijen stichten. Samen met de onderdrukte liberalen en christendemocraten vormden ze een Democratisch Blok, die bij verkiezingen een gezamenlijke kandidatenlijst opstelde (de enige). Politiek iets te zeggen had alleen de SED, tot in 1989. Sinds 1990 heette ze PDS, sinds 2005 Die Linke.

In de Bondsrepubliek waren CDU (in Beieren: CSU), SPD en FDP die de eerste jaren overleefden; sinds 1960 had in de Bondsdag ook nog de kleine DP zetels, en in 1953-1957 de vluchtelingenpartij GB/BHE. Tussen 1961 en 1983 waren alleen de grote drie partijen in de Bondsdag vertegenwoordigd, tot de nieuwe partij De Groenen erbij kwamen. Met de komst van de postcommunistische PDS kreeg de Bondsrepubliek in 1990 een stelsel van vijf partijen.

Recht en organisatie

De Duitse Grondwet van 1949 wijst aan de politieke partijen een belangrijke rol bij de politische Willensbildung toe (art. 21). De wet over de politieke partijen van 1967 regelt de details.

Groene politici tijdens op een manifestatie tegen atoomenergie, 2008

De Duitsers zijn vrij om een politieke groepering te stichten, maar partij mag ze zich alleen noemen als ze binnen zes jaar aan verkiezingen van een Landsdag of de Bondsdag heeft deelgenomen. (Lokale groeperingen kunnen daarom geen partij zijn.) Een partij moet democratisch georganiseerd zijn en publiek maken waar ze haar geld vandaan krijgt en waarvoor ze het uitgeeft. Een partij, die de democratische orde van Duitsland wil verstoren of afschaffen, kan worden verboden. Daarover beslist echter alleen het grondwettelijk gerechtshof.

Alleen twee keer werd in de Bondsrepubliek een partij verboden: in 1952 de rechts-extremistische SRP, in 1956 de links-extremistische KPD. In 2001 poogde de Bondsregering om de rechtsradikale NPD te laten verbieden.

Een partij is normaliter volgens de regionale en lokale indelingen van de Bondsrepubliek zelf opgebouwd.

De voorzitter is meestal ook de politieke leider. Toch is het mogelijk dat de voorzitter iemand anders de topkandidaat bij verkiezingen laat worden.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.