Middelnederduits

Het Middelnederduits is de voortzetting van het Oudnederduits en de voorloper van het moderne Nederduits. Het was de gesproken taal van Noord-Duitsland en de geschreven taal van de Hanze.

Lübecker bijbel in Middelnederduits (Openbaring hoofdstuk 22)
Verbreiding van Middelnederduits omstreeks 1400 in rood

Naburige talen waren het Middelnederlands in het westen, het Middelhoogduits in het zuiden, Slavische talen in het oosten en het Deens in het noorden.

In de moderne taalwetenschap wordt het Middelnederlands niet meer tot het Middelnederduits gerekend. In de oudere taalwetenschap daarentegen werd het soms wel erbij gerekend.

Geschreven Middelnederduits

Ontstaan van het geschreven Middelnederduits

De bloeiperiode van het Middelnederduits was de tijd tussen ongeveer 1370 en 1530. Rond 1370/1380 begon men in Noord-Duitsland in het geschreven Middelnederduits het aantal varianten te reduceren om de geschreven taal eenvormiger te maken. Dit hangt samen met de groei van de Hanze en met de toename van de handel over een lange afstand, namelijk internationale handel in Noordzee en Oostzee. Bij handel binnen de eigen regio kon men een regionaal of plaatselijk getinte taal gebruiken maar bij grotere afstanden kon dit tot misverstanden leiden. Deze standaardisering van het geschreven Middelnederduits ging uit van de stad Lübeck. Lübeck was sinds ongeveer 1300 het economische, juridische en politieke centrum van de Hanze en was toen op één na de grootste stad van Duitsland (25.000 inwoners).[1]

Schrijfdialecten van het Middelnederduits

In de vroege fase van het Middelnederduits (voor de standaardisering) waren er enkele regionale varianten van het geschreven Middelnederduits. In sommige tekstsoorten (genres) konden die varianten ook na de standaardisering nog voortbestaan.

Gestandaardiseerd Middelnederduits

Het gestandaardiseerde Middelnederduits werd vooral in het bovenregionale en internationale verkeer gebruikt. Het ging hierbij niet om het creëren van een standaardtaal maar om het vermijden van dialectvarianten die voor problemen in de communicatie zouden kunnen leiden. De gestandaardiseerde taal had vooral Noord-Nedersaksische en Oostfaalse kenmerken. Kenmerken waren onder andere:

Literatuur in het Middelnederduits

Belangrijke Middelnederduitse teksten zijn (onder andere):

  • wetboeken en oorkonden zoals de Jus Ottonianum uit Braunschweig, misschien van 1227
  • de Saksenspiegel, uit Oostfalen, 1221-1224, van Eike von Repgow
  • stadsboeken (notules en handelingen van de raad)
  • de Gandersheimer Reimchronik, een rijmkroniek uit 1216 van Everhardt ("der Pfaffe Everhardt")
  • de Sächsische Weltchronik ("Saksische wereldkroniek"), 1230-1231, van Eike von Repgow
  • het Hohe Lied van Brun von Schönebeck
  • de kerkliederen van de priester Könemann
  • het komische epos Reynke de Vos, 1498, uit Lübeck; zie ook: Van den vos Reynaerde
  • het Redentiner Osterspiel, een paasspel (kerkelijk drama) uit de 15e eeuw[2]

Daarnaast waren er nog oudere literaire teksten in het Middelnederduits die echter niet zijn bewaard zijn gebleven:

  • het lied Ermenrikes Dot over de dood van de Gotische koning Ermanarik, bewaard als druk uit de 16e eeuw
  • de Thidrekssaga over Dietrich van Bern, bewaard als Noorse vertaling uit de 13e eeuw[2]

Ondergang van het geschreven Nederduits

Aan het einde van de Middelnederduitse periode raakte het Nederduits als geschreven taal in onbruik en bleef alleen als gesproken taal over. Dit had vooral sociale en economische oorzaken:

  • De Hanze, die vooral die taal droeg, werd zwakker en loste ten slotte op (15e en 16e eeuw).
  • Engeland, Nederland, Denemarken en Zweden werden geduchte concurrenten van de Hanze en verzetten zich tegen het gebruik van het Middelnederduits als internationale handelstaal.
  • Noord-Duitsland raakte onder de culturele invloed van Zuid-Duitsland, en het Hoogduits kreeg een hoger aanzien.
  • De feodale vorsten werden sterker en die steunden het Hoogduits.

Gesteund werd de ontwikkeling door de reformatie en de boekdrukkunst.[1]

In sommige delen van het Middelnederduitse taalgebied begon de overgang naar het Hoogduits als geschreven taal al in de 14e eeuw, dus ruim voor de reformatie, bijvoorbeeld in Merseburg in 1350 en in Mansfeld in 1370. De laatste uitlopers van de oude Nederduitse schrijftaal vindt men tot 1700 in Bergen (Noorwegen) en in Oost-Friesland. Het kadaster van Lübeck werd nog tot 1809 in het Nederduits geschreven.[1] Deze laatste uitlopers horen echter niet meer bij het Middelnederduits maar bij het Nieuwnederduits.

Middelnederduitse invloed op de Scandinavische talen

Tussen ongeveer 1100 en de reformatie heeft het Middelnederduits een grote invloed uitgeoefend op het Deens, Noors en Zweeds, vooral in de woordenschat.[3]

Kenteken van het Middelnederduits

Er waren (onder andere) de volgende algemene kentekenen van het Middelnederduits:

Geen Hoogduitse klankverschuiving

Het Middelnederduits had (net als het Nederlands) de tweede Germaanse klankverschuiving niet meegemaakt. Men schreef dus

  • dat (Nederlands dat, Duits das)
  • up (Nederlands op, Duits auf)
  • rike (Nederlands rijk, Duits Reich)[1]

Geen diftongering

Het Middelnederduits had nog een aantal oude monoftongen bewaard, die in het Hoogduits van die tijd en in het moderne Nederlands tot diftongen (tweeklanken) zijn geworden.

  • sinen (Nederlands zijn, Duits seinen)
  • up (Nederlands op, Duits auf)[1]

In het eerste geval gaat het om de oude West-Germaanse lange i, die in het moderne Nederlands en in het moderne Duits een tweeklank is. In het tweede geval gaat het om een korte klinker die ongeveer oe werd uitgesproken. Deze klinker is in het moderne Duits een au-tweeklank.

De lange o blijft bewaard

Het Middelnederduits heeft nog de oude West-Germaanse lange o bewaard, die in het moderne Nederlands en in het moderne Duits een oe-klank is. Die klank wordt in het Nederlands oe en in het Duits u gespeld.

  • sachtmodig (Nederlands zachtmoedig, Duits sanftmütig, afgeleid van Sanftmut)[1]

Monoftongering van ai

Het Middelnederduits had de West-Germaanse tweeklank ai niet als tweeklank maar als monoftong bewaard, namelijk in de vorm van een lange e.

  • enen (Nederlands een, Duits einen)[1]

Dit is een kenmerk dat men ook vaak in het Nederlands aantreft.

Bronnen

  1. Peter von Polenz,Deutsche Sprachgeschichte vom Mittelalter bis zur Gegenwart, Band 1, 2e druk, Verlag Walter de Gruyter, Berlin/ New York, 2000, ISBN 3-11-016478-7
  2. Claus Jürgen Hutterer, Die germanischen Sprachen, 2e druk, Wiesbaden 1987, ISBN 3-922383-52-1
  3. Einar Haugen, Die skandinavischen Sprachen, Hamburg 1984, ISBN 3-87118-551-5
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.