Klein-Gordonvergelijking

Aan het begin van de twintigste eeuw werd duidelijk dat de klassieke mechanica niet toereikend was om het gedrag van het heel kleine te verklaren. Om bijvoorbeeld het gedrag van een elektron of het waterstofatoom te verklaren waren nieuwe vergelijkingen nodig. Vele natuurkundigen, onder wie Erwin Schrödinger, hielden zich hiermee bezig. Voordat hij de vergelijking vond die nu de schrödingervergelijking wordt genoemd, leidde hij de klein-gordonvergelijking af:

Kwantummechanica
Onzekerheidsrelatie
Algemene inleiding...
Wetenschappers

waarin de d'Alembertiaan voorstelt, gegeven door de uitdrukking

Daarin is:

Verder is

Met daarin h de constante van Planck.

Er deed zich echter een aantal problemen voor met deze vergelijking. Ten eerste is de golffunctie niet positief-definiet (), wat een interpretatie als kansdichtheid, zoals bij de schrödingervergelijking, onmogelijk maakt. Verder blijken sommige oplossingen van de vergelijking een negatieve energie te hebben, wat tot instabiliteiten leidt.

Merk op dat voor massaloze deeltjes (m=0) de vergelijking overgaat in de golfvergelijking, waarmee bijvoorbeeld licht beschreven wordt.

Schrödinger was op zoek naar een vergelijking om het gedrag van het elektron mee te beschrijven. Maar de klein-gordonvergelijking neemt de spin van een deeltje niet in beschouwing en kan dus een aantal belangrijke eigenschappen van het elektron niet verklaren. Voor lage energie leidde Schrödinger uit de klein-gordonvergelijking de vergelijking af die nu zijn naam draagt.

Hoewel Schrödinger dus de eerste was die de vergelijking vond, heeft hij haar nooit gepubliceerd en waren het Oscar Klein en Walter Gordon die de vergelijking naar zich vernoemd kregen. Ze kregen deze erkenning echter pas een kwart eeuw nadat Klein de vergelijking in 1926 publiceerde.

Afleiding

Sinds het werk van De Broglie was bekend dat materie golfeigenschappen bezit. De relatie tussen de impuls en de golflengte () of het golfgetal () is als volgt:

De relatie tussen de energie en de frequentie werd al eerder gevonden door Max Planck:

Voor een vlakke golf

worden dus de impuls en energie gevonden met behulp van de volgende operatoren:

en .

Dit zijn dezelfde operatoren die ook gebruikt kunnen worden om de schrödingervergelijking af te leiden. Echter, in plaats van deze operatoren te substitueren in de klassieke Hamiltoniaan

gebruiken we nu de relativistische relatie tussen energie en impuls

welke waarschijnlijk beter bekend is voor een stilstaand object, waarbij p = 0 en E = mc2.

Wanneer we hierin de gevonden operatoren substitueren en vermenigvuldigen met krijgen we

wat met de definitie van de d'Alembertiaan de klein-gordonvergelijking oplevert.

Oplossingen

Relativistisch vrij deeltje

Zoals gebruikt in de afleiding is een mogelijke oplossing van de klein-gordonvergelijking een vlakke golf

waarbij na substitutie in de klein-gordonvergelijking volgt:

wat met en de bekende relativistische relatie tussen energie en impuls oplevert:

Dit resultaat laat zien dat een vlakke golf een oplossing is van de klein-gordonvergelijking en dat de relatie tussen energie en impuls die van een relativistisch deeltje is.

Zoals eerder opgemerkt zijn zowel oplossingen met positieve als negatieve energie mogelijk, wat komt door het kwadraat in bovenstaande uitdrukking voor de energie

Yukawa-potentiaal

Voor stationaire oplossingen verdwijnt de tijdsafgeleide in de d'Alembertiaan zodat

Wanneer slechts afhangt van een radiale coördinaat r wordt de Laplaciaan

zodat de klein-gordonvergelijking wordt:

met als oplossing

met

Hideki Yukawa gebruikte in 1934 deze uitdrukking in een poging de kracht tussen deeltjes in een atoomkern te verklaren. Deze yukawa-potentiaal komt (voor relatief grote afstand) goed overeen met de experimenteel gevonden interactie.

Tachyonen

Tachyonen komen onder andere in sommige versies van snarentheorie voor als deeltjes die sneller bewegen dan het licht. Tachyonen met een reële energie moeten volgens de relativistische relatie

een imaginaire massa hebben, aangezien voor v > c imaginair is.

Voor een homogeen tachyonveld verdwijnt de Laplaciaan in de klein-gordonvergelijking:

Voor m² > 0 zijn de oplossingen harmonisch oscillerende functies. Echter voor een tachyon met imaginaire massa is m² < 0 zodat de oplossingen exponentiële functies worden.

Dit betekent dat het tachyonveld in de tijd onbegrensd toeneemt. Dit is niet wat wordt waargenomen en dit vormt dan ook een van de grote problemen van de snaartheorie.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.